Skip to main content

banner Christus de Zoon van God

Ik geloof in Jezus, Gods Zoon

Vragen en antwoorden
 

De toegangsweg tot Jezus Christus, Gods eniggeboren Zoon, is een weg van geloof en aanbidding. Daarbij wordt ons nadenken niet uitgesloten, maar dit nadenken loopt achter het geloof aan dat we als geschenk ontvangen van onze hemelse Vader. Het nadenken gaat niet voorop. Het wijst ons niet de weg, maar het kan ons onderweg wel voor struikelen bewaren.
 
Het is goed dit vooraf te bedenken wanneer we vragen en antwoorden proberen te formuleren over de namen van onze Heiland. We naderen met die vragen de Levende met ogen als een vuurvlam: geen wonder dat onze antwoorden dan vaak te kort schieten.
 
Hoe is het mogelijk: een mens die God is en God die mens is? `Dat is onmogelijk’ roept het verstand van veel mensen: zij blijven rechtop staan en weten wat Jezus niet kan zijn. Maar ook zij die knielen voor Jezus, vragen zich af hoe het mogelijk is. Ze zwijgen in verwondering en aanbidden Hem die ons verstand te boven gaat.
 

GODDELIJK VERSCHENEN!
 
De tijdgenoten van Jezus konden er niet omheen: Hij doet goddelijke dingen en spreekt als God: met eigen gezag. Ze hadden de keus tussen verwerping van deze goddelijke verschijning of eerbiedige aanvaarding.

Wezen Jezus eigen woorden en onderwijs ook al in de richting van het gegeven dat Hij er altijd al was?
Het antwoord moet wel bevestigend zijn. Hij leert niet als de wetgeleerden, maar spreekt met goddelijk gezag (`Voorwaar, IK zeg u’). Hij verdrijft de demonen niet met gelovige spreuken, maar met een bevel: Hij staat boven hen. Hij geneest niet met medicijnen en adviezen, maar met simpele woorden. Hij spreekt en het is er! Hij getuigt van wat Hij gezien en gehoord heeft van de Vader. Hij is `van boven’ gekomen. Hij is gerechtigd om zonden te vergeven. Alleen God kan toch zo spreken en handelen!

Het leven van de Here Jezus was in zijn tijd bijzonder. Niet verwonderlijk, dat zijn tijdgenoten vonden dat Hij - als Hij zich Gods Zoon noemde - godslasterlijk handelde. Met onze kennis van nu terugkijkend naar toen vinden we het optreden van de Here Jezus niet zo 'vreemd'. Hoe zouden wij hebben gereageerd als wij in die tijd zouden hebben geleefd?
Wij zouden – tenzij God ons ervoor bewaard had – net zo gereageerd hebben als al Jezus’ tegenstanders. Zij hebben Hem veel beter begrepen dan vele latere, vrijzinnige christenen. Ze voelden dat Jezus als God optrad. Daarom beschuldigden ze Hem van godslastering. Een andere keuze is er niet: óf je kruisigt deze Nazarener óf je valt Hem te voet: Rabboeni, mijn Heer en mijn God!
 
Eens, op de berg van de verheerlijking, zagen de drie voornaamste leerlingen hoe Jezus `voor hun ogen veranderde van gedaante: zijn gezicht straalde als de zon en zijn kleren werden wit als het licht’. Jezus lichtte op: Hij is de heerlijkheid van de HERE. De hemelse stem noemt Hem op die berg `Mijn geliefde Zoon’.

Mozes gelaat straalde nadat hij God (weliswaar 'van achteren') had gezien. Het gezicht van de apostelen bleef zonder glans, nadat zij Gods heerlijkheid hadden gezien en Mozes en Elia. Waarom voor Mozes wel glans en voor de discipelen niet?
We kunnen deze vraag nog wel uitbreiden: waarom verdween die glans ook van Jezus zelf nog voordat Hij de berg weer afdaalde? Het antwoord geeft onze Heiland tijdens die afdaling: `Praat met niemand over wat jullie gezien hebben voordat de zoon van de mens uit de dood is opgewekt. De zoon van de mens zal moeten lijden!’
Dit bepaalt ons bij zijn vrijwillige `ontlediging’.
 

VERNEDERING IN VRIJWILLIGHEID!
 
De leerlingen hebben er tot het einde toe de grootste moeite mee gehad: dat hun almachtige Heer zichzelf steeds verder wegcijferde en liet wegsturen en tenslotte liet gevangen nemen en kruisigen. Het lijkt niet bij elkaar te passen: overweldigende goddelijke daden en woorden en dan zelf wegkwijnen als een dovende vlaspit.
De apostel Paulus zegt in Filippenzen 2 dat Jezus zichzelf heeft `ontledigd’.

Het ‘ontledigd’ zijn slaat m.i. op het afleggen van zijn goddelijke majesteit. Dat is toch ‘ontledigen’? Er is niets ‘goddelijks’ meer te zien.
Paulus bedoelt zeker niet dat Jezus in het algemeen zijn goddelijkheid achterliet in de hemel en op aarde slechts als mens kon worden gezien. Jezus’ optreden bewijst juist zijn goddelijke majesteit. Er was heel veel `goddelijks’ te zien! Het bijzondere is dat Hij voor zichzelf die goddelijke almacht niet gebruikt, maar dat Hij er van afziet om zichzelf te verbeteren of tot koning te laten kronen. Het bijzondere is dat Hij er van afziet om in verzet te komen tegen plannen om Hem te doden. Hij ontwijkt een tijd lang zijn vervolgers, maar nooit komt er vuur van de hemel om Hem te vrijwaren van hun opdringerigheid. Tenslotte ziet het er aan het kruis heel machteloos uit:  `Anderen heeft Hij gered, zichzelf verlossen kan Hij niet’. Zo zag het er uit, maar de werkelijkheid was anders:  `Anderen heeft Hij gered, zichzelf verlossen van het kruis wil Hij niet’.
Eens zei Jezus: Ik heb macht mijn leven op te nemen en het af te leggen. Hij koos in vrijwilligheid de weg van een dienaar, een zwakke mens, een gekruisigde die begraven moest worden door Jozef en Nicodemus. Hij volbrengt een opdracht. Hij volbrengt de wil van de Vader. En op Pasen kunnen de leerlingen zien dat Hij zich wel heeft laten binden door de dood, maar niet als een machteloze. Integendeel. Hij verbreekt de touwen van de dood en komt zijn leerlingen stralend tegemoet: Ik ga naar de Vader!
 

ZIJN OORSPRONG IN DE DAGEN VAN WELEER
 
Jezus is op aarde geboren uit de maagd Maria. Dat is het begin van zijn menselijkheid: het Woord is vlees geworden. Maar zijn oorsprong ligt niet in Betlehem: die ligt in de dagen van weleer, in de eeuwigheid. Zelfs zijn alle dingen door Hem, God, geworden!
In artikel 10 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis staat dan ook dat `Hij die genoemd wordt God, het Woord, de Zoon en Jezus Christus, er reeds geweest moet zijn, toen alle dingen door Hem geschapen werden’.

Wat wordt daar nu precies bedoeld? Wie deed wat?
Onze belijdenis bedoelt hier dat de Heiland er al geweest moet zijn voor alles door Hem werd geschapen. Alle dingen zijn geschapen door de Vader. Ze zijn ook geschapen door de Zoon: Hij en de Vader zijn één! Vanuit menselijk perspectief ga je vragen stellen als `wie deed wat?’ Maar er zijn geen verdeelsleutels toepasbaar bij het werk van de ene Almachtige Schepper, Vader en Zoon en Geest. Hun eenheid is voor mensen (die één voor één leven) niet voorstelbaar, wel ontzagwekkend en aanbiddelijk.
 
In de geloofsbelijdenis van Nicea lezen we hierover het volgende:
Wij geloven in één Here Jezus Christus, de eniggeboren Zoon van God, geboren uit de Vader voor alle eeuwen, God uit God, Licht uit Licht, waarachtig God uit waarachtig God: geboren, niet geschapen, één van wezen met de Vader; door Hem zijn alle dingen geworden.
Het is duidelijk dat Nicea hier de eeuwigheid en goddelijkheid van Jezus Christus belijdt (in navolging van de 12 artikelen). Wel gaat Nicea iets verder door het woord `eniggeborene’ te betrekken op wat de dogmatiek noemt `de eeuwige generatie van de Zoon door de Vader’.

Ik vraag mij al langere tijd af wat Nicea hier bedoelt met geboren, m.i. slaat dit niet op de geboorte als mens. Is het spreken van Nicea over geboren wel juist of op zijn minst niet verwarrend?
In het Nieuwe Testament mag Jezus, geboren uit de maagd Maria en ontvangen van de Heilige Geest, `heilig’ en `Zoon van God’ genoemd worden. Het is duidelijk dat Nicea eigenlijk over een ander soort `geboren’ spreekt. Niet de geboorte in Betlehem, maar de eeuwige en voortdurende geboorte uit de Vader. De bedoeling ervan is wel duidelijk en Schriftuurlijk: Jezus Christus is niet geschapen, maar van eeuwigheid God, het Woord door wie alle dingen geworden zijn. Nicea gebruikt hiervoor de omschrijving dat de Zoon eeuwig geboren wordt uit de Vader. Dit kan inderdaad verwarrend werken, omdat in het Nieuwe Testament alle licht valt op de menselijke geboorte van Jezus uit de Heilige Geest. Het is ook de vraag hoe `geboorte’ (eenmalig en start van iets nieuws) eeuwigdurend kan zijn.

Bij de aanduiding ‘eniggeborene’ (Joh 1,14 SV, NBG1951) denk ik haast automatisch aan wat Nicea noemt’”geboren uit de Vader” en Athanasius art 21 “”door de Vader voortgebracht” (toch ook in lijn met de toevoeging “des Vaders” de enige keer dat deze term in het evangelie wordt gebruikt ) en niet aan Maria. Bedoelde u dat die aanduiding meer uitgelegd moet worden als de aanduiding van zijn menswording (de enige mens die ooit zo geboren is door de kracht van de heilige Geest en daarom zoon van God is) dan als aanduiding van zijn wezensgelijkheid met de Vader? Het spreekt mij zeer aan omdat de verbinding met de `vleeswording’dan veel meer diepgang krijgt.
 In de Oude Kerk moest men zich schrap zetten tegen vele dwalingen. Eén daarvan was dat Jezus Christus ondergeschikt is aan God de Schepper (deze dwaling is via Oosterse sekten ook nog van invloed geweest op Mohammed). De vroege concilies hebben zo duidelijk mogelijk willen uitspreken dat de Vader en de Zoon één zijn in goddelijkheid en wezen. Jezus is geen maaksel van God, maar wezensgelijk aan Hem. Zoals een mens uit een mens geboren wordt, zo is Hij God uit God. Men heeft daarvoor de terminologie van `geboorte’ gebruikt. Het nadeel daarvan is dat die terminologie ook in de bijbel voorkomt maar dan in een andere toepassing.
Onbedoeld kan de formulering van Nicea er dan in latere tijd toe leiden dat men de menswording van het Woord ondergeschikt acht aan de goddelijke geboorte van eeuwigheid. We moeten ons er echter wel van bewust blijven dat de geboorte van de Verlosser uit de maagd Maria wezenlijk en centraal is. Daardoor hebben wij nu onze Broeder aan de rechterhand van de Vader. Daardoor is er nu de verlossende laatste Adam.
 
Het onderscheid tussen enerzijds een oude belijdenisformule over de eenheid van Vader en Zoon en anderzijds de gelijkluidende terminologie in de bijbel over de menselijke geboorte van de Zoon, is belangrijk. Ook wanneer we met moslims of Jehova’s getuigen in gesprek zouden kunnen komen.

Een vraag van mijn kant: zou u de wijze waarop we het gesprek met Moslims over de Zoon van God niet en wel moeten aangaan nog eens willen verwoorden?
En:
Regelmatig bezoekt mij een vriendelijk heer van Jehovah’s getuigen, die wél spreken over de “Zoon van God”, maar Zijn godheid ontkennen.
Mijn vraag: met welk schriftgedeelte is deze dwaling het sterkst te pareren?
Tijdens de cursusavond heb ik daarover ongeveer het volgende gezegd: moslims beginnen bij de godsleer, maar wij moeten starten bij de verlossingsleer. Daarmee is het volgende bedoeld. De islam brengt tegen het christendom in dat het een veelgodenleer aanhangt, omdat het de Zoon als God belijdt. Kort en goed zegt de islam: God heeft geen Zoon, er is maar één God! Christenen proberen dan soms in het abstracte duidelijk te maken dat de eenheid van God niet in geding is wanneer de Zoon van uit de Vader `van eeuwigheid is geboren’. Het zou echter aanbeveling verdienen om je niet te laten verleiden tot een discussie over de godsleer. Het gaat namelijk niet om één of twee bewijsteksten. Het gaat om een perspectief. De bijbel begint met de verlossingsleer. Wij waren en zijn sinds Adam verloren in Zonde, maar nu is Jezus gekomen. Mens in ons midden, maar ook God. Gods eniggeborene. Hij bevrijdt van zonden. Laten we daarover spreken: we hadden en hebben deze zoon van Maria, ontvangen van de Heilige Geest, heel erg nodig. Groot is zijn Naam!
 
Het is te begrijpen dat de gedachten nu ook nog verder gaan naar wat wij de belijdenis van Gods Drie-eenheid noemen.

Vader, Zoon en Geest zijn samen één God. Niet 3 Goden.De één staat niet boven de ander. Wel hebben de 3 Personen ieder een andere taak.
Toch lijkt het dat de Vader meer zeggenschap heeft dan de Zoon.
B.v.: de Vader stuurt zijn Zoon naar de aarde en de Zoon gehoorzaamt
 en doet de wil van de Vader.
Alleen de Vader weet wanneer de wederkomst zal zijn.
De Zoon zit aan de rechterhand van de Vader. Dat is wel een belangrijke
 plaats, maar heeft niet dezelfde hoge plaats als degene die in het midden zit.
Op aarde is de verhouding vader en zoon die van bv. : oudere en jongere.
De jongere behoort eerbied te hebben voor de vader, enz.
Gevoelsmatig zie ik de Vader toch altijd als de Leider. ( De Eerste onder de Gelijken)
Waarom wordt de Zoon de Zoon van de Vader genoemd
 en de Vader de Vader van de Zoon?
Ik hoop dat u deze vraag waar ik al jarenlang over nadenk, kunt beantwoorden.
1. Hij die genoemd wordt God, Heer, Woord en Zoon van God is van gelijke goddelijkheid als de Vader en de Geest. Dit onbegrijpelijke vat de theologie samen in een woord dat zelf weer een raadsel is (Drie-eenheid). Is Hij niet hoog verheven boven onze gedachten? Onze woorden breken op zijn Majesteit. Het boek Openbaring bevat daarom voornamelijk lofzangen op Hem! Waar woorden tekort schieten, houdt het lied geen halt.
2. In de evangeliën zien we inderdaad dat de Zoon de dag en het uur niet weet. Hij zegt zelfs dat de Vader meer is dan Hijzelf. Hier blijkt nu het grote belang van het inzicht dat in de bijbel de Zoon altijd de mensgeworden Zoon is. Ooit zal Hij ook het koninkrijk teruggeven aan de Vader. Ook hier is het begrijpen te moeilijk. Hij die bidt tot de Vader, worstelt ook om zich te onderwerpen aan de wil van die Vader. Hij die spreekt wat Hij gehoord heeft van de Vader kan toch ook weer niet alle dingen zeggen omdat de Vader dat voor zichzelf heeft gehouden. Hij is tegelijk eeuwig het Woord door wie alles gemaakt is, God zelf in heerlijkheid, en ook de Zoon die zich afhankelijk opstelt tegenover de Vader en ooit Hem het ontvangen rijk teruggeeft. Gods eniggeboren Zoon is de mensgewordene en daarom is God (met wie Hij één is) toch ook meer dan Hij. Hoe verhoudt zich het een tot het ander?
Laten we er maar blij mee zijn dat dit ons begrip te boven gaat, want de winst is geweldig voor ons! Altijd al was er het Woord door Wie alles gemaakt is. Maar nu is er ook de Eniggeborene van de Vader, de hogepriester naar de orde van Melchisedek, nu is er ook Maria’s zoon, onze Broeder, nu is er ook onze Advocaat aan de rechterhand van de Vader. Eigenlijk doet het er niet zoveel toe of je hier jarenlang over moet nadenken: het is zonder meer genoeg voor een Halleluja tot in eeuwigheid.
 

DE ENGEL VAN DE HERE: DE GESTALTE VAN CHRISTUS IN HET OUDE VERBOND
 
In het Oude Testament lezen we over de Engel (Bode) van de HERE: in de woestijntijd gaat hij voor Israël uit (Exodus 23,20-23) en in Maleachi 3,1-18 lezen we dat Hij als rechter zal verschijnen. Alle engelen zijn boden van de HERE, maar deze unieke engel van de HERE is meer dan een engel. Hij lijkt ook de HERE zelf te zijn, maar is wel van Hem te onderscheiden. De christelijke kerk heeft in deze Engel van de HERE de gestalte herkend van het Woord dat later mens zal worden in Jezus Christus. Wanneer Hij Engel of Bode heet, is Hij dat niet als één van de dienaren die wij engelen noemen. Hij is als Bode van de HERE ook de persoonlijke vertegenwoordiger van de HERE en aan Hem gelijk.

U heeft uitgelegd dat Gods Zoon er in de hele kerkgeschiedenis, ja van vóór de schepping was. Gods Zoon die geboren werd als mensenkind om te redden.
Geleidelijk aan herkend door de leerlingen. Dat geheim. Hij die er altijd al was.
Mijn gedachten gingen naar een figuur in het OT, die daar Engel des Heren heet. Soms zegt men dat deze figuur Christus in het OT is. Maar hoe dan? Het klinkt ook een beetje als een anachronisme.Of is het een engel met bijzondere taak, zoals Gabriel.
Misschien kunt er nog iets meer over zeggen?
De engel van de HERE is zeker niet een gewone engel of een hoge engel zoals Gabriël. Hij heeft bijvoorbeeld macht om zonden te vergeven en het volk moet luisteren naar deze engel (Exodus 23,21-22). Zoals de HERE voor het volk uitging, zo kan ook gezegd worden dat de engel van de HERE voor Israël uitgaat in de woestijn (vergelijk Ex.13,21 met 14,19). De uittocht uit Egypte kan aan Hem worden toegeschreven (Num.20,16). Hij heeft `Israël gered’ (Jesaja 63,9). In Hem mogen we gestalte zien van Jezus Christus (1 Kor.10,4).
Dit is geen anachronisme. Hij die mens wordt uit de maagd Maria is van eeuwigheid. En soms worden we Hem al gewaar in het Oude Verbond. Daardoor kunnen we beter begrijpen dat God ons al voor de grondlegging van de wereld in Hem heeft verkoren om gered te worden (Ef.1,4-6).
In Maleachi 3 wordt zijn komst als zuiverende rechter aangekondigd. Hij heet daar de Engel van het verbond, maar Hij wordt ook genoemd `de HERE die u aan het zoeken bent’ (3,1). Deze profetie zal Jezus later aanhalen en op zichzelf betrekken: Hij is meer dan een profeet, Hij is de Sterkere die door Johannes werd aangekondigd en waar het volk naar ging uitzien. En zo is Hij de Engel die de weg naar de verlossing gereed zal maken (Mt.11,9-10.19: zie hierbij de uitleg in mijn commentaar op Matteüs).

Deze tekst uit het OT (Maleachi 3) wordt in het NT 3x geciteerd (Mattheüs 11,10 en Marcus 1,2 en Lucas 7,27). Het lijkt of het in deze 3 Bijbelgedeelten steeds over Johannes de Doper gaat. Ik dacht te begrijpen dat u dat vanavond ook bedoelde te zeggen.
In uw commentaren op Mattheüs en Marcus geeft u echter uitdrukkelijk aan dat het uws inziens in zowel deze 3 Bijbelgedeelten, als in Maleachi 3 om Jezus Christus gaat, als de bode (engel) van de HERE. (Commentaar Mattheüs blz. 192 e.v. en commentaar Marcus blz. 30 e.v.)
Verder lijkt het dat het in Maleachi 4,5-6 wel expliciet gaat over Johannes de Doper, maar daar wordt hij niet ‘mijn bode’, maar ‘de profeet Elia’ genoemd. Dit tekstgedeelte wordt echter niet in de drie eerder genoemde Bijbelgedeelten geciteerd.
Het is inderdaad juist dat we in deze passages uit Matteüs en Marcus geen citaat vinden uit Maleachi 4,1-6 (in de NBV genummerd als 3,19-24). Johannes de Doper wordt ook nooit een Engel genoemd! Dit bevestigt dat deze passages betrekking hebben op Hem die na Johannes zou komen en gekomen is.
Wanneer Maleachi wordt aangehaald voor Johannes de Doper gaat het juist wel over het slot van dit profetische boek! En wel de profetie van Maleachi 4,4-6 (NBV 3,22-24). Daar gaat het over de komende Elia die voor het aangezicht van de HERE zal uitgaan. De dag van de HERE (aangekondigd in hoofdstuk 3,1-18) komt richtend en verlossend (4,1-3 [NBV 3,19-21]). Laat Israël zich voorbereiden door de wet van Mozes te gedenken (4,4 [3,22]). Voordat die grote dag komt zal de HERE dan ook nog Elia sturen om het volk voor te bereiden (4,5-6 [3,23-24]).
Het is dit slot van Maleachi dat betrokken wordt op Johannes de Doper: hij is de Elia die komen zou (Mt.11,15; 17,10-13)!
Zo wordt Israël voorbereid op de komst van Jezus Christus (in het Oude Verbond werkzaam als de Engel van de HERE: zijn komst wordt aangekondigd in 3,1-22). Israël wordt op twee manieren voorbereid: 1 Door Mozes (die door zijn geschriften van Hem getuigt); 2. Door Elia (die geen geschriften naliet maar Johannes de Doper zal een tweede Elia zijn voor het volk).
Wanneer we Johannes de Doper soms de bode noemen voor de Heiland uit, dan moeten we dus denken aan de laatste verzen van Maleachi en niet aan wat daaraan voorafgaat vanaf Maleachi 3,1.
 

VERLOSSER VAN DE SCHEPPING
 
De namen Jezus en De zoon van de mens richten onze aandacht op de menselijkheid van onze Heiland, maar de namen Christus en Zoon van God wijzen op zijn goddelijkheid: Hij die gezalfd is met Gods Geest en Gods Zoon mag heten, is zelf verheven boven de schepping. De dingen zijn door Hem geworden. Daarom is zijn verschijning aan het einde van de tijden ook zo hoopvol voor de schepping die zucht als in barensnood. Deze schepping wordt nu gered van de ondergang!
 
De schepping sprankelt alleen door de Geest van God. Door Hem is er klank en geur en kennis. Zonder Gods Geest wordt de schepping doods als bij de Zoutzee. Zonder Hem wint het lawaai en de dwaasheid, de geur van bederf en de vale dood.
 
De komst van Gods Zoon, vol van zijn Geest, geeft dan ook licht en leven en vreugde terug aan de schepping en dat voorgoed. Zijn glorie geeft de wereld weer geur, een geurig offer voor de Schepper. Blinden genieten van kleur. Lammen lopen tussen de korenvelden. Melaatsen omhelzen hun vrienden. Doden komen hun familie tegemoet. Het leven leeft op!
 
Dankzij Christus gaan muziek en schilderkunst, dans en sieraden, glaskunst en zilverwerk niet verloren. Voor het nieuwe Jeruzalem geldt het omgekeerde van wat gold voor het trotse Babel (Op.18,11-13.22). In deze stad van het Lam zal `de klank van lier en zang, bazuin en fluit niet verstommen, de bedrijvigheid van ieder ambacht zal nooit stilvallen’ en in deze stad zal alles rijk voorhanden zijn:  `goud en zilver, edelstenen en parels, linnen, purperen stoffen, zijde, scharlaken stoffen, cipressenhout, allerlei voorwerpen van ivoor en van dure houtsoorten, van brons, ijzer en marmer, kaneel en kardemom, reukwerk en balsem, wierook, wijn en olijfolie, meel en tarwe, runderen en schapen’.
 
Dat is de beloftevolle inhoud van Jezus’ namen: Gods Gezalfde, Gods Zoon! Geur van God, geheim van Maria. Dankzij Hem zal de schepping verlost worden tot bloei en geur voorgoed.