JERUZALEM EN ANTIOCHIË
Bijbelstudie 2 van 3 over het derde blokje: Israël en het evangelie
Deze Bijbelstudie wordt in de audioles uitgewerkt. Het is daarom goed mogelijk het beluisteren daarvan te combineren met deze Bijbelstudie. Om dit in gedeelten te kunnen doen, is de audioles in drie blokjes van 20 minuten opgedeeld. In de Bijbelstudie wordt aangegeven wanneer een nieuw audioblokje begint. (Via het menu Audiocursus is deze audioles als geheel of ook in drie afzonderlijke blokjes te downloaden).
A. Antiochië: christenen buiten Israël
B. Judea: moederland voor alle christenen?
C. Jeruzalem: geholpen door onbesneden christenen
1.ANTIOCHIË: CHRISTENEN BUITEN ISRAËL
1.1 (Antiochië: bakermat van het christendom) Pas in Antiochië (in Syrië) werd het evangelie voor het eerst op grotere schaal aan niet-Joden gepredikt en door velen aanvaard (Hand.11,19-21). Vanuit deze stad begon de Here zijn wereldwijde prediking aan Joden en Grieken (Hand.13,1-3; 14,26-27). Rond deze eerste prediking aan de heidenen lezen we niets over de wet: de heidenen komen tot geloof in de HERE God en zijn Zoon Jezus Christus: ze vereren nu met de Joodse christenen de God van Abraham en zijn Messias (Hand.11,20-21.23-24; 13,12.48-49.52; 14,3.15-17.22.27). Waarschijnlijk zagen de Joodse christenen hen als een soort christelijke `godvrezenden’.
Na Pinksteren werden vele Joden (alsnog) `leerlingen’ van Jezus Christus (Hand.6,1.2.7; 9,1). Hun mede-Joden duidden hen aan als `(de sekte van de) Nazoreeërs’ (Hand.24,5) of als `(de sekte van) de Weg’ (Hand.9,2; 24,14). De benaming `christenen’ ontstond in Antiochië: een Griekse naam ter aanduiding van stadgenoten die aanhangers werden van een zekere Christos (Hand.11,26b). Later wordt de benaming zowel voor niet-Joodse christenen alsook voor Joodse christenen gebruikt; verg.Hand.26,28; 1 Pe.4,16).
1.2 (Caesarea: waar het begon) De vrijmoedigheid tot evangelieprediking aan niet-Joden ontleende men aan de opdracht die Petrus eerder had gekregen om Cornelius in Caesarea te gaan bezoeken (Hand.10). Petrus heeft zich daarover publiek verantwoord in Jeruzalem (Hand.11,1-18). In feite moest Petrus door het visioen herinnerd worden aan wat hij en anderen al hadden kunnen weten: `wat God rein heeft (!) verklaard, zul jij niet als verwerpelijk beschouwen’ (Hand.10,15; 11,9). We kunnen hier terugdenken aan Jezus’ onderwijs over rein en onrein (Mc.7,14-23).
1.3 (Sion is verheugd!) Het evangelie betekende voor Israël allereerst vreugde, hoop en nieuwe gemeenschap door geloof in de Messias Jezus Christus (Hand.2,41-47; 4,32-33). Daarna kwam nieuwe vreugde: over de Heilige Geest die ook werd uitgestort op heidenen door het geloof in Jezus Christus (Hand.10,45; 11,15-18.22-23; 14,27; 15,3). De belofte aan Abraham en de beloften over de Messias gingen in vervulling!
Het begon dus niet met aandacht voor de besnijdenis of de wet: het begon met erkenning van het werk van de Geest onder Joden en niet-Joden. Zoals Paulus schrijft: `Het evangelie is een kracht van God tot behoud voor ieder die gelooft, eerst voor de Jood maar ook voor de Griek’ (Rom.1,16).
2.JUDEA: MOEDERLAND VOOR ALLE CHRISTENEN?
2.1 (Actie uit Judea) Het waren christelijke Farizeeën uit Judea (Hand.15,1.5) die enige tijd later in Antiochië kwamen aandringen op besnijdenis van de `christelijke godvrezenden’. Voor redding zou het nodig zijn, in Israël te zijn ingelijfd (Hand.15,24).
Als protestanten hebben wij de neiging deze gebeurtenissen te lezen vanuit de idee van `goede werken’: alsof men de gelovigen uit de heidenen wilde verleiden om hun vertrouwen niet op Christus te stellen, maar minstens ook op besnijdenis en wetswerken. Zo wordt het ook vaak gezegd in boeken en preken. Toch is dit perspectiefvervalsing. De christenen uit de heidenen werden door ieder als `broeders’ aanvaard (Hand.15.1). Het punt is of godvrezenden wel buiten Israël mogen blijven. Er zou geen heil buiten Israël (buiten `de kerk’) zijn: niet omdat `volkslidmaatschap’ zalig maakt, maar omdat `geloof in God’ en `ingelijfd worden in Israël’ bij elkaar horen. Wie bij Abrahams God zijn gaan horen, moeten ook in Abrahams tent komen wonen! Is het zo onvoorstelbaar dat vrome Israëlieten met lange geslachtsregisters hier een punt van gingen maken? Ze hadden toch niet voor niets eeuwen lang geschuild onder de vleugels van wet en volk!
2.2 (Uitspraak in Jeruzalem) Het beraad in Jeruzalem leidt tot de uitspraak (Hand.15,28b-29) dat de christenen uit de volken niet besneden hoeven te worden (geen Joden hoeven te worden), maar wel de wet van de Schepper moeten naleven (geen heiden mogen blijven: breek met afgoderij, hoererij en natuurreligies met bloed en verstikte).
Men heeft dit geleerd door de leiding van de Heilige Geest (Hand.15,28a).
1. Dat Paulus en Barnabas buiten Israël Gods werk deden, blijkt uit de gave van de Geest (Hand.15,3-4.8.12.25-26).
2. God heeft van oude tijden af al bepaald dat heidenen door de mond van Petrus het woord van het evangelie zouden horen en geloven (Hand.15,7).
3. Jakobus herinnert aan de oude profetie van Amos dat God de vervallen hut van David mede door (onbesneden) heidenen zal herbouwen (Hand.15,13-21).
2.3 (Sion is beschaamd!) In de discussie van Handelingen 15 gaat het niet over `wet of genade’ (als twee verschillende heilswegen). Het gaat over `de Messias en Israël’. Gods genade over onbesneden christenen leert aan Israël dat ook Joden alleen door geloof in de Messias behouden worden (Hand.15,11). Christus is meer dan Israël en dus hoeven christelijke `godvrezenden’ geen Israëlieten te worden.
Tussen Jezus en de Farizeeën ging het niet zozeer over de wet, als wel over godsdienstig zelfvertrouwen en gebrek aan schuldbesef (zie de Bijbelstudie bij Saulus onder 2.3). In feite is dat ook de achtergrond van het probleem dat sommige christelijke Farizeeën hadden met de onbesneden broeders in Antiochië.
3. JERUZALEM: GEHOLPEN DOOR ONBESNEDEN CHRISTENEN
3.1 (De christenen uit de volken en de armen in Jeruzalem) Geruime tijd na Handelingen 15 vond er nogmaals een overleg in Jeruzalem plaats. We lezen daarover in Galaten 2,1-10. Opnieuw treffen we Paulus en Barnabas aan (werkzaam als predikers onder de niet-besnedenen): zij ontmoeten Jakobus, Kefas en Johannes. Over en weer bevestigen zij de erkenning van elkaars werk, dat door `binnengedrongen valse broeders’ onder druk stond. Het enige wat men (aanvullend) van Paulus en Barnabas vraagt, is dat zij bij hun werk onder niet-Joodse christenen `de armen gedenken’ (Gal.2,10). Voor deze collecte ten bate van de armen onder de Joodse christenen in Jeruzalem heeft Paulus zich veel moeite getroost (zie 1 Kor.16,1-3; 2 Kor.8 en 9, m.n. 9,1-5; Rom.15,25-26). Het moet voor mensen in Galatië, Macedonië en Achaje heel bijzonder zijn geweest dat van hen gevraagd werd geld opzij te leggen voor christenen in dat vreemde, veraf gelegen Judea waarvan men tot voor kort niet veel meer wist dan dat daar de bakermat van de omstreden Joden ligt.
Wie Handelingen 15 en Galaten 2,1-10 naast elkaar legt, moet wel concluderen dat het daar niet over dezelfde samenkomst gaat, maar over verschillende ontmoetingen bij verschillende gelegenheden. Vaak worden deze Bijbelgedeelten toch met elkaar gelijkgesteld, waarna dan bijna altijd de conclusie is dat Paulus of Lucas de zaak verdraaid hebben. Aan de vele details van deze discussie gaan we hier voorbij.
3.2 (De grote betekenis van deze collecte) De collecte voor de armen in Jeruzalem was niet zomaar een liefdadigheidsactie. Deze collecte was bedoeld om een ereschuld te voldoen tegenover Israël. Heidenen kwamen tot geloof door een evangelie uit Jeruzalem! Bij het ontvangen van deze geestelijke weldaad past nu een materiële ondersteuning van de armen in die stad (Rom.15,26-27). Paulus vraagt om voorbede, dat de opbrengst van de collecte zo ook zal worden ontvangen in Jeruzalem (Rom.15,31): als een blijk van broederschap in Christus. Als een handreiking over en weer. Een handreiking, waarvan hij hoopt dat ze niet zal worden geweigerd.
3.3 (Het evangelie voor Israël tastbaar!) De ferme uitspraken van Handelingen 15 en Galaten 2 moesten wel omgezet worden in een werkelijkheid van aanvaarding en erkenning. Is Sion wel gediend van deze `vreemde’ hulp? Aanvaardt men de gaven ook echt omdat men de onbesneden broederschap aanvaardde en nu herkent?
Anderzijds moeten de onbesneden christenen zich bewust blijven van hun historische `roots’. Wie breekt met Rome en Athene, moet het gezicht richten op Jeruzalem. Wie geen heiden meer wil zijn, moet zich verbonden voelen met Abrahams tent.