Skip to main content

Jakobus een van de twaalf kroongetuigen van het evangelie

JAKOBUS EN PAULUS

  Bijbelstudie 3 van 3 over het derde blokje: Israël en het evangelie

Deze Bijbelstudie wordt in de audioles uitgewerkt. Het is daarom goed mogelijk het beluisteren daarvan te combineren met deze Bijbelstudie. Om dit in gedeelten te kunnen doen, is de audioles in drie blokjes van 20 minuten opgedeeld. In de Bijbelstudie wordt aangegeven wanneer een nieuw audioblokje begint. (Via het menu Audiocursus is deze audioles als geheel of ook in drie afzonderlijke blokjes te downloaden).

A. Petrus en Paulus in Antiochië
B. Jakobus en Paulus in Jeruzalem
C. Israël en de hemelse Messias

Beluister hier audioles 1

1. PETRUS EN PAULUS IN ANTIOCHIË

1.1 (Hoe Petrus en anderen in Antiochië een terugtrekkende beweging gingen maken) In Galaten 2,11-14 lezen we over een heftige confrontatie van Paulus enerzijds met Petrus en ook Barnabas anderzijds. Het conflict vond plaats in Antiochië, een aantal jaren na het besluit van Jeruzalem (Hand.15). Te Jeruzalem was besloten, dat christenen uit de heidenen niet besneden hoeven te worden, maar wel heilig moeten leven. Bij een later overleg in Jeruzalem was deze uitspraak nog eens bekrachtigd tussen Paulus en Barnabas enerzijds en Petrus, Jakobus en Johannes anderzijds (Gal.2,1-10). Deze erkenning van de broeders uit de heidenen bracht mee dat de Joodse christenen ook deelnamen aan maaltijden met heidenen in gebieden waar veel heidenen bekeerd waren (Gal.2,12a). Ze stapten heen over hun vroegere `reinheidsbezwaren’ en aten met onreine heidenen en gebruikten misschien ook onrein voedsel (dit in navolging van Petrus destijds bij Cornelius). Maar na enige tijd gingen vele Joodse christenen in Antiochië ontbreken bij die gezamenlijke christelijke maaltijden: ze trokken zich daarvan terug en bleven voortaan binnen de hun vertrouwde omheining van de reinheidswetten en de spijswetten. Ook Petrus en zelfs Barnabas gingen afstand houden van hun onbesneden medechristenen (Gal.2,12b-13). Ze veroordeelden hen niet en eisten niet hun besnijdenis, maar ze wilden niet meer samen met hen aan tafel worden gezien. Niet het besluit van Jeruzalem (Hand.15) is hier in geding, maar de uitvoering ervan in de praktijk van gezamenlijke maaltijden van `reine’ christenen uit de Joden met `onreine’ medechristenen uit de volken. In Antiochië wordt een apartheidspolitiek ingevoerd in de gemeente, wanneer het gaat om maaltijden. Ook de maaltijd van de Heer werd dus nu aan twee gescheiden tafels gevierd!

1.2 (Waarom Paulus fel reageerde) Hoewel het een praktisch punt lijkt en vrijwel alle Joodse christenen het eens waren over dit terugtrekkend gedrag, zien we Paulus zeer fel optreden tegen met name Petrus. Ook al is Petrus de Rotsman in de kerk, toch waagt Paulus het deze keer om het tegen hem op te nemen. Om zijn geëmotioneerde uitval in Galaten 2,15-21 goed te begrijpen, moeten we beseffen dat `de wet’ (in de verzen 16, 17, 19, 21) staat voor `het leven onder de wet als Jood’ en dat `de zonde’ (in de verzen 15 [!], 17) staat voor het leven als niet-Jood buiten de wet van Israël. Het is eigenlijk heel simpel: `onbesnedenen’ vallen volgens de Joden zonder meer onder de categorie `zondaren’ (afgedacht van hun verdere levenswijze) en `besnedenen’ vallen zonder meer onder de categorie `wet’ (afgedacht van de vraag of hun leven wel zo aan de wet beantwoordt). Wanneer Joodse christenen voor zichzelf niet buiten de kaders van de wet (spijswet, reinheidswet) durven te gaan, dan wekken zij op zijn minst de indruk dat je als heiden (als `zondaar’) minder hebt dan de christenen `onder de wet’. En dit terwijl Christus dat alles te boven gaat!! Ook al leggen Petrus en de anderen de broeders uit de heidenen niet de last van de wet op, zij wekken wel de indruk dat je beter af bent onder die wet van Israël. Het is hun gedrag dat het evangelie voor de christenen uit de volken nu in feite verduistert.

1.3 (Wat Petrus en anderen bewoog) Hoe is het mogelijk dat Petrus en Barnabas enerzijds de vrijheid in Christus voor de heidenen erkenden (Gal.2,7-9) en anderzijds daar een schaduw op wierpen door hun eigen gedrag (Gal.2,12)? Paulus noemt dit `huichelarij’ (Gal.2,13). Het effect van dit gedrag is `leerstellig’ en daar gaat Paulus op in (Gal.2,15-21), maar het was slechts bedoeld als een `toneelstukje’. En dit toneelstukje werd opgevoerd in navolging van `mensen van Jakobus (uit Jeruzalem gekomen: Gal.2,12)’. Dit is heel raadselachtig, want Jakobus had juist zelf het Jeruzalems besluit over de christenen uit de heidenen geformuleerd (Hand.15,13-21) en hij had het nog recent bevestigd (Gal.2,9). Na 20 eeuwen is dit moeilijk te begrijpen, omdat wij vaak te weinig stilstaan bij de geweldige gevolgen die de vrijheid van de christenen uit de heidenen kreeg voor de gelovigen binnen Israël. Zij raakten bekneld tussen hun nieuwe mede-gelovigen en hun vroegere volksgenoten. Ze werden argwanend aangekeken door mede-Joden en ze werden door hen verdacht van volks- en landsverraad. Verdrukking en vervolging bedreigden hen daarom in Jeruzalem. Was het dan niet een goed idee om van de heidenchristenen te vragen, zich toch maar te laten besnijden om hun Joodse broeders daarmee te hulp te komen? Geen besnijdenis vanwege religieuze plicht voor heidenen, maar wel een besnijdenis als broederhulp voor Joodse christenen (lees vooral Galaten 6,12-13!!). Paulus heeft door Gods genade goed aangevoeld dat hier de eer van Christus in geding was. Het leek te gaan om een praktisch compromis, maar daardoor zou voorgoed de verlossende en unieke betekenis van Christus’ lijden aan het oog zijn onttrokken.

1.4 (Geen twee wegen) De Joodse christenen kwamen na Handelingen 15 op een kruispunt aan, waar ze de consequenties van hun eigen Jeruzalemse besluit moesten trekken. Ze hoefden geen Jood-af te worden, maar vanwege hun nieuwe eenheid met de christenen uit de heidenen, zou hun leven onder hun volksgenoten een leven-onder-het-kruis worden. Van precies die keuze is de apostel Paulus het levende bewijs (lees vooral Galaten 6,14-17)!

 

Beluister hier audioles 2

2.JAKOBUS EN PAULUS IN JERUZALEM

2.1 (Waarom Paulus op verzoek van Jakobus de kosten draagt voor een nazireaatsoffer) Jaren later, na de derde zendingsreis, kwam Paulus te Jeruzalem aan met de opbrengst van de collecte die voor de armen te Jeruzalem was gehouden onder de christenen uit de heidenen [zie Studiemateriaal Barnabas C]. Hij wordt door Jakobus en de andere Joodse christenen in Jeruzalem gastvrij ontvangen en men prijst God voor zijn werk onder de volken (Hand.21,17-20a). De moedergemeente erkent ook nu de vrijheid van de christenen uit de heidenen (Hand.21,25). Maar nu is er een ander probleem gerezen. De moedergemeente lijdt onder de laster dat (hun) Paulus een anti-Jood zou zijn en dat de christenen in Jeruzalem dus sympathiseren met een anti-Joodse beweging. Paulus zou aan alle Joden (!) onder de volken afval van de wet leren (Hand.21,21-22).

Dit is dus al een derde en nog weer andere probleemsituatie. Laten we het nog even op een rij zetten:

1. Moeten de pasbekeerde christenen uit de volken niet besneden worden (Hand.15)? Antwoord van de apostelen en oudsten: ze hoeven geen Jood te worden, maar mogen geen heidenen blijven [zie Studiemateriaal Barnabas B].

2. Is het voor christenen uit de Joden niet veiliger om zich te onthouden van maaltijden met christenen uit de heidenen (Galaten 2,11-14)? Antwoord van Paulus: Joodse christenen hoeven geen Jood-af te worden, maar ze moeten bereid zijn om ter wille van hun contact met de broederschap uit de volken lijden te verdragen [zie hierboven onder A].

3. Hoe voorkom je als Joodse christen bij contact met onbesneden christenen de indruk dat je al je volksgenoten wilt dwingen om Jood-af te worden (Hand.21,22a)? Antwoord van Jakobus en Paulus (met de woorden van Paulus): `Word de Joden als een Jood om hen te winnen, en wees voor iemand die niet onder de Joodse wet staat als iemand die de wet niet heeft, om hen te winnen. Doe alles voor het evangelie om ook zelf aan de beloften ervan deel te krijgen’ (1 Kor.9,20-23).

Paulus neemt deel aan de afronding van het Nazireaatsoffer (voorschrift te vinden in Numeri 6,13-20): alle Joden in Jeruzalem kunnen nu in de tempel zien dat hij als apostel voor onbesneden christenen, niet afvallig is van zijn Joodse verleden (Hand.21,23-24.26). Zo spant Paulus zich in om naar vermogen het evangelie op zijn beurt niet te verduisteren voor de Joden!!

2.2 (Wat dit uitwerkte) Helaas zijn laster en kwade verdenking moeilijk te bestrijden. Paulus is nog bezig zijn best te doen om de laster te weerleggen dat hij alle Joden afval van Mozes zou leren, of er wordt al nieuwe olie op het vuur van kwade verdenkingen gegooid. Paulus zou een heiden in de tempel hebben gebracht en daarmee de heilige plaats hebben ontwijd (Hand.21,27-29). Misschien heeft zijn deelname aan het nazireaatsoffer sommigen overtuigd, maar de meeste Joden laten zich opzetten tegen het evangelie. Het vervolg van de geschiedenis maakt dit duidelijk.

a. Paulus, de apostel van Christus, wordt gevangen genomen. Hij kan zich verdedigen dat het hem alleen om Christus gaat en niet om een anti-Joods sentiment (zie Hand.23,1-9; 24,13-21; 26,19-23). De Joden in Jeruzalem willen echter zijn dood, waaraan hij alleen ontkomt door zijn beroep op de keizer (Hand.25,3.11).

b. Jakobus, de broer van Jezus, wordt korte tijd later door het sanhedrin veroordeeld tot de dood door steniging! Volgens Eusebius omdat de Joden nijdig waren, dat Paulus hen was ontkomen. Tijdgenoot Josefus (Ant.20,200) schrijft dat Jakobus `en enkele anderen’ ervan werden beschuldigd `tegen de wet te hebben gehandeld’. Jakobus had zelfs de schijn van een anti-wetsstemming willen voorkomen en nu wordt dit zijn eigen doodvonnis! Tegen kwade wil is geen kruid gewassen.

 

Beluister hier audioles 3

3.ISRAËL EN DE HEMELSE MESSIAS

3.1 (De Messias van Israël zetelt in de hemel) Bij Jezus’ veroordeling door het Sanhedrin werden alle Joden door Hem uitgenodigd om voortaan naar boven te kijken, waar Hij is gezeten aan de rechterhand van de Majesteit: Gods hemelrijk is boven totdat de Messias zal komen op de wolken van de hemel (Mt.26,64). Israël, sla de ogen op naar de hemel: vandaar zal je Helper komen!

In Handelingen zien we hoe de leerlingen die hemelse werkelijkheid boven hen regelmatig hebben ervaren door stemmen en verschijningen van engelen en van Jezus zelf (Hand.1,10-11; 2,2.19.33b-36; 3,20-21; 5,19-20; 7,55-56.59-60; 9,3-4; 10,3.11-16; 12,7-9; 16,9-10; 18,9-10; 23,11; 27,23-24).

3.2 (Jeruzalem beneden keert zich af) Voor de in Christus gelovende bewoners van het aardse Jeruzalem betekende dit dat zij nu het hemels Jeruzalem tot moeder kregen (Gal.4,24-27).Daar is ook het vaderland van de nieuwe christenen uit het Romeinse rijk (Filip.3,20). Het hemelrijk brengt Jood en Griek samen. Het is niet toevallig dat Paulus hierover juist in de brief aan de Galaten uitweidt. In deze brief speelt het probleem van Joodse christenen die de christenen uit de heidenen wilden verleiden zich te laten besnijden. En dit om vervolging in het aardse Jeruzalem te voorkomen [zie hierboven 2.2]. Paulus stelt de christenen voor een keuze: voor het aardse Jeruzalem dat Jezus vervolgt (Hagar) of voor het hemelse Jeruzalem (Sara) dat sinds Pinksteren kinderen baart zowel onder de Joden als onder de volken (Gal.4,21-31).

3.3 (Ons Jeruzalem is boven) In de brief aan de Hebreeën zien we hoe Joodse christenen bemoedigd worden om vol te houden en niet te verslappen door terugval in een jodendom-zonder-Christus. In deze brief blijkt dat die verslapping bevorderd werd door de neiging om vervolging te ontwijken (Heb.12,1-4). De schrijver spoort deze christenen uit Israël dan aan om zich te laten leiden door het zicht op het hemelse Sion (Heb.12,22-25) en door de verwachting van het beloofde hemelrijk (Heb.12,28). Israël mag opzien naar de hemel en moet nu op aarde bereid zijn om net als Jezus buiten de poort van het aardse Jeruzalem te lijden (Heb.13,12-14).