De vraag van Johannes uit de gevangenis, Matteüs 11
VRAAG
In Matteüs 11 vanaf vers 2 lezen we hoe Johannes de Doper in de gevangenis zat, aan Jezus liet vragen of Hij degene was, die komen zou of dat we een ander moeten wachten. In vers 6 maakt Jezus als slot de opmerking: "Gelukkig is degene die aan mij geen aanstoot neemt."
Daar klinkt over en weer een verwijt in: Waarom doet U niets aan mijn situatie, terwijl anderen zo buitengewoon gezegend worden? Wie bent U eigenlijk. En aan de andere kant: hoe kun je nou aanstoot aan mij nemen? Vers 11 vind ik dan ook zo merkwaardig: De grootste onder de profeten, maar de kleinste in het koninkrijk van de hemel! Wat een vernedering,en wat zou dat Johannes hebben moeten verdrieten!
Welk een begrip had Johannes de Doper van Jezus, wiens bode hij was?
ANTWOORD
- Johannes onderwerpt zijn vraag en onzekerheid aan het oordeel van Jezus: ook nu beschouwt hij Jezus als de Meerdere die het antwoord kan geven.
- Er is geen persoonlijke kritiek van Johannes op zijn eigen situatie in de gevangenis: de vraag van Johannes betreft wat hij hoort over de werken van Christus (11,2).
- De onzekerheid bij Johannes ontstond door het horen over werken die alle genezend en verlossend waren. Waar bleef het gericht? Zouden er dan toch, zoals sommige Joden dachten, twee messiassen komen en is Jezus nog niet de laatste die zal komen?
- Het antwoord van Jezus is niet verwijtend, maar onderwijzend. Johannes en anderen moeten niet struikelen over de werken van Christus: het pad naar Gods toorn is geplaveid met ontferming en lankmoedigheid.
- Wanneer straks de minste in het hemelrijk meer is dan Johannes, is dat geen vernedering. Dat geeft integendeel moed. Het komend hemelrijk overstijgt alles. Daarin zijn de kleinsten nog meer dan de allergrootste van dit moment!