1. Volhouden
ZIEN EN NIET ZIEN
Onder de 66 bijbelboeken (meesterwerken!) hebben we ook de brief aan de Hebreeën ontvangen. We mogen elkaar hiermee feliciteren. Dit document uit de éérste eeuw is voor christenen van álle eeuwen bewaard. Waarom hoort deze brief in de reisbagage van elke christen? Wat verbindt ons met de Hebreeën?
Een van de kenmerken van geloof is overtuigd-zijn van wat (nog) niet te zien is (11,1). Christenen geloven in de Heer zonder Hem te zien. Die onzichtbare kant van het christelijk geloof kan gemakkelijk voorwerp van spot worden. Wat is er te zien van wat jullie geloven? Een onzichtbare Vorst lijkt gemakkelijk te negeren. Deze aanval van omstanders sluit aan bij moeite in ons hart als medestanders: christenen voelen zich aangevochten met hun geloof in een onzichtbare Heer. Vertrouwen op Iemand die je niet ziet? Daar hebben we het punt dat ons met de Hebreeën verbindt. Zij weten zich ook aangevochten met hun geloof in de onzichtbare Jezus.
Wat weten we van hen? Ik geef een korte schets die ik later zal uitwerken.
De Hebreeën zijn joodse christenen die in Jeruzalem volgelingen zijn geworden van Jezus. Maar hun eerst stevige geloof dreigt nu in te zakken. Zoals metaal kan lijden onder metaalmoeheid, kan geloof lijden aan geloofsmoeheid. Volhouden, wordt hen toegeroepen. Hun nieuwe geloof lijkt hen armer te maken. Ze leven in de hoofdstad van het joodse land waar in de zestiger jaren van de eerste eeuw de tempel nog overeind staat met al zijn pracht en praal. Priesters met offers en de hogepriester met zijn prachtige gewaden. De stad.
Je kunt je voorstellen dat een Jood tegen zijn neef, die christen is geworden, zegt: Joachim, wat heb jij nu met die Jozua uit Nazaret? Die Jezus is er niet meer. Wat zoek je bij die christenen met mannen als Kefas en Jakobus? Zij zijn niet eens priester. Jullie hebben geen tempel en geen hogepriester. Voor jullie moet God wel ver weg zijn. Je bent slecht af met die gekruisigde rabbi Jozua. Wij hebben de tempel met de hogepriester en de offers en de veilige stad, maar jullie? Kom weer meedoen, laten we schouder aan schouder staan tegenover de Romeinen.
Op dát kruispunt staan de Hebreeën. De schrijver pakt z’n pen om hen te bemoedigen. Niet terugdeinzen, maar geloven (10,39). Geloof is overtuigd van wat niet te zien is (11,1 en 2,8). Dit geschrift is één groot appel. Kijk naar boven waar Christus als hogepriester en voorbidder is gezeten aan de rechterhand Gods (Bijbelstudie Omhoog kijken) en naar voren, naar de stad van de toekomst (Bijbelstudie Vooruit kijken).
We ontmoeten hier een karakteristiek trekje van dit document: kruisverwijzingen. In 2,8-9 lezen we de werkwoorden zien en niet-zien; in 11,1 idem. Dat legt een dwarsverband binnen de brief.
2 In de schets van de Hebreeën heb ik al een aantal beslissingen genomen die ik nu toelicht door de inleidingsvragen te bespreken. Dat helpt ons zicht te krijgen op deze brief en zijn belang voor gelovigen vandaag. Ik ga achtereenvolgens in op de vragen: wat voor soort literatuur is het, welk genre; wie is de auteur?; wie zijn de geadresseerden?; waarom, wanneer en waar is deze brief geschreven; hoe is de structuur, de indeling? Ondertussen wandelen we door de brief heen en leren we het betoog al een beetje kennen.
De Hebreeën zijn joodse christenen die in Jeruzalem volgelingen zijn geworden van Jezus. Maar hun eerst stevige geloof dreigt nu in te zakken. Zoals metaal kan lijden onder metaalmoeheid, kan geloof lijden aan geloofsmoeheid. Volhouden, wordt hen toegeroepen. Hun nieuwe geloof lijkt hen armer te maken. Ze leven in de hoofdstad van het joodse land waar in de zestiger jaren van de eerste eeuw de tempel nog overeind staat met al zijn pracht en praal. Priesters met offers en de hogepriester met zijn prachtige gewaden. De stad.
Je kunt je voorstellen dat een Jood tegen zijn neef, die christen is geworden, zegt: Joachim, wat heb jij nu met die Jozua uit Nazaret? Die Jezus is er niet meer. Wat zoek je bij die christenen met mannen als Kefas en Jakobus? Zij zijn niet eens priester. Jullie hebben geen tempel en geen hogepriester. Voor jullie moet God wel ver weg zijn. Je bent slecht af met die gekruisigde rabbi Jozua. Wij hebben de tempel met de hogepriester en de offers en de veilige stad, maar jullie? Kom weer meedoen, laten we schouder aan schouder staan tegenover de Romeinen.
Op dát kruispunt staan de Hebreeën. De schrijver pakt z’n pen om hen te bemoedigen. Niet terugdeinzen, maar geloven (10,39). Geloof is overtuigd van wat niet te zien is (11,1 en 2,8). Dit geschrift is één groot appel. Kijk naar boven waar Christus als hogepriester en voorbidder is gezeten aan de rechterhand Gods (Bijbelstudie Omhoog kijken) en naar voren, naar de stad van de toekomst (Bijbelstudie Vooruit kijken).
We ontmoeten hier een karakteristiek trekje van dit document: kruisverwijzingen. In 2,8-9 lezen we de werkwoorden zien en niet-zien; in 11,1 idem. Dat legt een dwarsverband binnen de brief.
2 In de schets van de Hebreeën heb ik al een aantal beslissingen genomen die ik nu toelicht door de inleidingsvragen te bespreken. Dat helpt ons zicht te krijgen op deze brief en zijn belang voor gelovigen vandaag. Ik ga achtereenvolgens in op de vragen: wat voor soort literatuur is het, welk genre; wie is de auteur?; wie zijn de geadresseerden?; waarom, wanneer en waar is deze brief geschreven; hoe is de structuur, de indeling? Ondertussen wandelen we door de brief heen en leren we het betoog al een beetje kennen.
2.1 Genre. Wat voor soort boek is het? Hoe presenteert de auteur zijn geschrift?
Als brief, want hij zegt: ‘ik heb u geschreven’ (13,22). Het briefhoofd ontbreekt; de briefvoet (13,18-25) toont duidelijk het brief-karakter: persoonlijke opmerkingen, groeten.
De schrijver noemt zijn pennenvrucht in 13,22 ook ‘woorden van bemoediging’. Hetzelfde woord treffen we aan in Handelingen 13,15 voor het bemoedigende woord van Paulus in de synagoge van Antiochië. Het met ‘bemoediging’ vertaalde woord (paraklese = erbij roepen) heeft twee elementen: waarschuwende bemóédiging en bemoedigende wáárschuwing. Je kunt iemand bij je roepen om hem te bemoedigen, maar ook om hem te waarschuwen. Dit document is een schriftelijk vermaan, een herderlijk schrijven. Het is geen algemeen tractaat, maar geschreven voor een concrete situatie. Deze brief bevat een combinatie van onderwijs en pastoraat.
Als brief, want hij zegt: ‘ik heb u geschreven’ (13,22). Het briefhoofd ontbreekt; de briefvoet (13,18-25) toont duidelijk het brief-karakter: persoonlijke opmerkingen, groeten.
De schrijver noemt zijn pennenvrucht in 13,22 ook ‘woorden van bemoediging’. Hetzelfde woord treffen we aan in Handelingen 13,15 voor het bemoedigende woord van Paulus in de synagoge van Antiochië. Het met ‘bemoediging’ vertaalde woord (paraklese = erbij roepen) heeft twee elementen: waarschuwende bemóédiging en bemoedigende wáárschuwing. Je kunt iemand bij je roepen om hem te bemoedigen, maar ook om hem te waarschuwen. Dit document is een schriftelijk vermaan, een herderlijk schrijven. Het is geen algemeen tractaat, maar geschreven voor een concrete situatie. Deze brief bevat een combinatie van onderwijs en pastoraat.
2.2 De auteur. Wie schreef de brief? Wat weten we van de auteur?
Hij kent zijn lezers grondig. Hij weet specifieke dingen van hen (5,11-12; 6,10; 10,32-34). Wellicht zit hij gevangen (13,18-19).
Een ontwikkeld iemand: hij schrijft verzorgd Grieks op literair niveau; benut stijlfiguren (allitteratie; chiasme), is op de hoogte van de regels van de klassieke welsprekendheid; kent gezien de woordspeling in 5,8 (Hij heeft geleerd uit wat hij heeft geleden) de literatuur van zijn tijd.
De schrijver is doorkneed in het Oude Testament, kent de Griekse vertaling van het Oude Testament, de Septuaginta, goed.
Hij is een gezaghebbend leraar (5,11-14; 12,4-5; 13,17).
In de loop der eeuwen zijn verschillende hypotheses opgesteld: Stefanus; Barnabas; Lucas; Apollos; Timoteüs; Priscilla. Geen van deze theorieën heeft algehele aanvaarding gekregen. We weten het eenvoudig niet. We weten wél zeker dat de schrijver een man is (in 11,32 de tijd ontbreekt me om te vertellen over… gebruikt het Grieks een mannelijk deelwoord). Origenes deed al in de vroege kerkgeschiedenis de uitspraak: alleen God weet het. Kennelijk gaat het om de inhoud en niet om de schrijver.
Hij kent zijn lezers grondig. Hij weet specifieke dingen van hen (5,11-12; 6,10; 10,32-34). Wellicht zit hij gevangen (13,18-19).
Een ontwikkeld iemand: hij schrijft verzorgd Grieks op literair niveau; benut stijlfiguren (allitteratie; chiasme), is op de hoogte van de regels van de klassieke welsprekendheid; kent gezien de woordspeling in 5,8 (Hij heeft geleerd uit wat hij heeft geleden) de literatuur van zijn tijd.
De schrijver is doorkneed in het Oude Testament, kent de Griekse vertaling van het Oude Testament, de Septuaginta, goed.
Hij is een gezaghebbend leraar (5,11-14; 12,4-5; 13,17).
In de loop der eeuwen zijn verschillende hypotheses opgesteld: Stefanus; Barnabas; Lucas; Apollos; Timoteüs; Priscilla. Geen van deze theorieën heeft algehele aanvaarding gekregen. We weten het eenvoudig niet. We weten wél zeker dat de schrijver een man is (in 11,32 de tijd ontbreekt me om te vertellen over… gebruikt het Grieks een mannelijk deelwoord). Origenes deed al in de vroege kerkgeschiedenis de uitspraak: alleen God weet het. Kennelijk gaat het om de inhoud en niet om de schrijver.
2.3 Adres Aan wie is de brief geschreven?
Aan een bepaalde gemeente met specifieke kenmerken. Mensen die al geruime tijd christen zijn (5,12; 10,32; 13,7). Zij hoorden de boodschap niet van Christus zelf, maar uit de mond van betrouwbare oorgetuigen (2,3-4). Na hun bekering hadden zij eerst veel lijden te verduren (10,32-34); zij toonden toen hartelijke liefde tot God en hun naasten en doen dat nog steeds (6,10).
Hun geestelijke toestand is uit de brief af te leiden: zij vertonen tekenen van inzinking. Ze hebben uithoudingsvermogen nodig (10,36).
“Aan de Hebreeën”, die titel werd al spoedig aan het geschrift meegegeven. De brief werd geacht gericht te zijn aan jodenchristenen. Kennelijk had men die indruk op grond van de inhoud. De lezers zijn gepokt en gemazeld in het Oude Testament. Belangrijk in dit verband is de uitdrukking ‘de Zoon van God opnieuw kruisigen’ (6,6). De geadresseerden zijn zeer waarschijnlijk Joodse christenen in Jeruzalem die zo’n 35 jaar eerder ook betrokken waren bij de eerste kruisiging. Zie ook de aanwijzingen in 11,31 en 13,13-14.
Aan een bepaalde gemeente met specifieke kenmerken. Mensen die al geruime tijd christen zijn (5,12; 10,32; 13,7). Zij hoorden de boodschap niet van Christus zelf, maar uit de mond van betrouwbare oorgetuigen (2,3-4). Na hun bekering hadden zij eerst veel lijden te verduren (10,32-34); zij toonden toen hartelijke liefde tot God en hun naasten en doen dat nog steeds (6,10).
Hun geestelijke toestand is uit de brief af te leiden: zij vertonen tekenen van inzinking. Ze hebben uithoudingsvermogen nodig (10,36).
“Aan de Hebreeën”, die titel werd al spoedig aan het geschrift meegegeven. De brief werd geacht gericht te zijn aan jodenchristenen. Kennelijk had men die indruk op grond van de inhoud. De lezers zijn gepokt en gemazeld in het Oude Testament. Belangrijk in dit verband is de uitdrukking ‘de Zoon van God opnieuw kruisigen’ (6,6). De geadresseerden zijn zeer waarschijnlijk Joodse christenen in Jeruzalem die zo’n 35 jaar eerder ook betrokken waren bij de eerste kruisiging. Zie ook de aanwijzingen in 11,31 en 13,13-14.
2.4 Aanleiding: Waarom is de brief geschreven?
De aanleiding tot schrijven is af te lezen uit de vermaningen (2,1-4: uit de koers raken (2,1); 3,7vv waarschuwt tegen afvallig worden van de levende God (12); 6,4-8 voorgoed verloren; 10,19-39 volharding nodig; hoofdstuk 12 en 13).
De aanhoudende druk van het heden gevoegd bij de dreiging van morgen (hoe lang gaat het duren voordat de belofte wordt vervuld?) levert inzinking op en zo ontstaat een gevaar van binnenuit, een tekort aan uithoudingsvermogen. Het is meer dan achterblijven in groei: terugvallen achter hun beginfase als christenen. Joden zonder Jezus worden. Gemeenteleden dreigen te kiezen voor bepaalde zonden en verliezen de liefde voor Christus. Er is een primaire geloofscrisis!
De aanleiding tot schrijven is af te lezen uit de vermaningen (2,1-4: uit de koers raken (2,1); 3,7vv waarschuwt tegen afvallig worden van de levende God (12); 6,4-8 voorgoed verloren; 10,19-39 volharding nodig; hoofdstuk 12 en 13).
De aanhoudende druk van het heden gevoegd bij de dreiging van morgen (hoe lang gaat het duren voordat de belofte wordt vervuld?) levert inzinking op en zo ontstaat een gevaar van binnenuit, een tekort aan uithoudingsvermogen. Het is meer dan achterblijven in groei: terugvallen achter hun beginfase als christenen. Joden zonder Jezus worden. Gemeenteleden dreigen te kiezen voor bepaalde zonden en verliezen de liefde voor Christus. Er is een primaire geloofscrisis!
Hoe bemoedigt de auteur zijn lezers? Met twee kijkrichtingen:
Kijk naar boven: Hij wijst op Christus’ hogepriesterlijke dienst (8,1.2). Christus is de Middelaar die verzoening heeft bewerkt, de Voorspreker die het voor mensen opneemt bij de Vader (7,25; 9,24; 10,19-22). Omdat deze Christus op de troon zit, is er alle reden om in gebed tot God te gaan en hulp te ontvangen (4,16). In de crisis (van de geloofsaanvechting) naar Christus (kijken).
Kijk naar voren: uitzien naar de rust (4,1-13) en naar de stad (11,13-16).
Kijk naar boven: Hij wijst op Christus’ hogepriesterlijke dienst (8,1.2). Christus is de Middelaar die verzoening heeft bewerkt, de Voorspreker die het voor mensen opneemt bij de Vader (7,25; 9,24; 10,19-22). Omdat deze Christus op de troon zit, is er alle reden om in gebed tot God te gaan en hulp te ontvangen (4,16). In de crisis (van de geloofsaanvechting) naar Christus (kijken).
Kijk naar voren: uitzien naar de rust (4,1-13) en naar de stad (11,13-16).
2.5 Datering. Wanneer is de brief geschreven?
De tijd van verzenden moet in ieder geval geweest zijn ná de hemelvaart van Jezus en vóór het jaar 95. Dan is de brief in Rome bekend blijkens de eerste brief van Clemens.
Hoever vóór 95? De tijd tussen 66 en 70 is m.i. het meest waarschijnlijk als historische achtergrond van deze brief. Als argumenten voer ik aan:
A het gebruik van de tegenwoordige tijd in het beschrijven van het tempelritueel (7,8; 8,13; 9,6-9.13; 10,1-3.11.18; 13,10). Het bestaan van de tempel in Jeruzalem wordt verondersteld (8,4; 10,1-3).
B Elke verwijzing naar de val van Jeruzalem in 70 ontbreekt. Wij lezers krijgen de indruk dat de offerdienst nog doorgaat (9,9 na 9,1-8). De vermelding van Jeruzalems val had het betoog kunnen verstevigen dat de dagelijkse offers hebben afgedaan door het ene offer van Christus. Een systeem van opeenvolging van hogepriesters is niet meer nodig. In de joodse literatuur is de klap van het ophouden van het tempelsysteem wél voelbaar.
C De toon van de brief en de oproep om de stad te verlaten treffen vooral doel in een tijd dat de val van de stad dreigt.
Ik noem nog wat ondersteunende factoren:
1. 13,9-14 rekent met te verwachten vijandigheid uit het joodse kamp, bewoordingen die vóór 70 beter te verklaren zijn dan na 70;
2. waarschuwingen als in hoofdstuk 3-4 staan tegen de achtergrond van een krachtig systeem in de tempel dat nog volop operationeel is;
3. de behoedzame woordkeus van de auteur bewijst zijn zorg om in een precaire situatie zijn boodschap over te brengen (hij spreekt over de tabernakel als hij naar de tempel wil verwijzen);
4. er hangt een dreiging in de lucht, een gevoel dat God binnenkort iets met Jeruzalem gaat doen: 3,10.17 (de veertig jaar); 8,13 (wat verouderd is, is de verdwijning nabij); 10,25 (de dag van zijn komst nadert); 10,37 (nog een korte tijd).
5. 11,1 overtuigd zijn van wat nog niet te zien is tegenover vertrouwen op zichtbare tempel.
De historische context van de gemeente van Jeruzalem in de jaren tussen 62 (de dood van Jakobus) en 70 (de verwoesting van Jeruzalem) is goed mogelijk als achtergrond.
De tijd van verzenden moet in ieder geval geweest zijn ná de hemelvaart van Jezus en vóór het jaar 95. Dan is de brief in Rome bekend blijkens de eerste brief van Clemens.
Hoever vóór 95? De tijd tussen 66 en 70 is m.i. het meest waarschijnlijk als historische achtergrond van deze brief. Als argumenten voer ik aan:
A het gebruik van de tegenwoordige tijd in het beschrijven van het tempelritueel (7,8; 8,13; 9,6-9.13; 10,1-3.11.18; 13,10). Het bestaan van de tempel in Jeruzalem wordt verondersteld (8,4; 10,1-3).
B Elke verwijzing naar de val van Jeruzalem in 70 ontbreekt. Wij lezers krijgen de indruk dat de offerdienst nog doorgaat (9,9 na 9,1-8). De vermelding van Jeruzalems val had het betoog kunnen verstevigen dat de dagelijkse offers hebben afgedaan door het ene offer van Christus. Een systeem van opeenvolging van hogepriesters is niet meer nodig. In de joodse literatuur is de klap van het ophouden van het tempelsysteem wél voelbaar.
C De toon van de brief en de oproep om de stad te verlaten treffen vooral doel in een tijd dat de val van de stad dreigt.
Ik noem nog wat ondersteunende factoren:
1. 13,9-14 rekent met te verwachten vijandigheid uit het joodse kamp, bewoordingen die vóór 70 beter te verklaren zijn dan na 70;
2. waarschuwingen als in hoofdstuk 3-4 staan tegen de achtergrond van een krachtig systeem in de tempel dat nog volop operationeel is;
3. de behoedzame woordkeus van de auteur bewijst zijn zorg om in een precaire situatie zijn boodschap over te brengen (hij spreekt over de tabernakel als hij naar de tempel wil verwijzen);
4. er hangt een dreiging in de lucht, een gevoel dat God binnenkort iets met Jeruzalem gaat doen: 3,10.17 (de veertig jaar); 8,13 (wat verouderd is, is de verdwijning nabij); 10,25 (de dag van zijn komst nadert); 10,37 (nog een korte tijd).
5. 11,1 overtuigd zijn van wat nog niet te zien is tegenover vertrouwen op zichtbare tempel.
De historische context van de gemeente van Jeruzalem in de jaren tussen 62 (de dood van Jakobus) en 70 (de verwoesting van Jeruzalem) is goed mogelijk als achtergrond.
2.6 De plaats van verzending: Waar is dit document geschreven?
13,24: die van Italië groeten u. Het meest voor de hand liggend is: als je schrijft ‘die van Italië groeten u’, ben je op dat moment ook in Italië.
13,24: die van Italië groeten u. Het meest voor de hand liggend is: als je schrijft ‘die van Italië groeten u’, ben je op dat moment ook in Italië.
2.7 Indeling en structuur
De auteur werkt veel met trefwoorden om zijn stof te ordenen:
Het haakwoord ‘engelen’ in 1,4 wordt herhaald in 1,5 en geeft het onderwerp aan van 1,5-2,18; 2,17 kondigt het onderwerp ‘barmhartig en getrouw hogepriester’ aan; eerst over de trouwe hogepriester: 3,1-4,13; daarna over de barmhartige hogepriester: 4,14-6,20. In omgekeerde volgorde (chiasme). Het trefwoord ‘Melchisedek’ (6,20; 7,1) geeft het onderwerp aan van 7,1-10,39. De sleutelwoorden ‘geloof’ en ‘volharding’ uit 10,36-39 kondigen het onderwerp van het volgende aan (in omgekeerde volgorde). ‘Geloof’ (10,38-39 en 11,1) is het onderwerp in 11,1-40; ‘volharding’ (10,36; 12,1) van 12,1-13,19.
Deze aanwijzingen van de auteur markeren de door hem bedoelde structuur:
Trefwoord herhaald in gedeelte
engelen (1,4) 1,5 1,5-2,18
getrouw (2,17) 3,2 3,1-4,13
barmhartig (2,17) 4,16 4,14-6,20
Melchisedek (6,20) 7,1 7,1-10,39
geloof (10,38-39) 11,1 11,1-40
volharding (10,36) 12,1 12,1-13,19
De opzet van de brief: de schrijver tekent in 1-2 een breed perspectief waarin de grootsheid én de menselijkheid van Jezus aan bod komen. Op basis van deze inleiding richt de auteur zich in 3,1 rechtstreeks tot de lezers. De toon wordt appellerend (3,1.12-13; 4,11), soms verwijtend (5,11-14; 6,9-12).
In 7,1-10,18 werkt de schrijver zijn centrale these uit (Jezus als hogepriester van het nieuwe verbond), waarbij de toon vooral onderwijzend is. In 10,19-13,25 volgen de consequenties, de toon is aansporend, vermanend, met concrete aanwijzingen voor het dagelijks leven van en binnen de gemeente.
De auteur werkt veel met trefwoorden om zijn stof te ordenen:
Het haakwoord ‘engelen’ in 1,4 wordt herhaald in 1,5 en geeft het onderwerp aan van 1,5-2,18; 2,17 kondigt het onderwerp ‘barmhartig en getrouw hogepriester’ aan; eerst over de trouwe hogepriester: 3,1-4,13; daarna over de barmhartige hogepriester: 4,14-6,20. In omgekeerde volgorde (chiasme). Het trefwoord ‘Melchisedek’ (6,20; 7,1) geeft het onderwerp aan van 7,1-10,39. De sleutelwoorden ‘geloof’ en ‘volharding’ uit 10,36-39 kondigen het onderwerp van het volgende aan (in omgekeerde volgorde). ‘Geloof’ (10,38-39 en 11,1) is het onderwerp in 11,1-40; ‘volharding’ (10,36; 12,1) van 12,1-13,19.
Deze aanwijzingen van de auteur markeren de door hem bedoelde structuur:
Trefwoord herhaald in gedeelte
engelen (1,4) 1,5 1,5-2,18
getrouw (2,17) 3,2 3,1-4,13
barmhartig (2,17) 4,16 4,14-6,20
Melchisedek (6,20) 7,1 7,1-10,39
geloof (10,38-39) 11,1 11,1-40
volharding (10,36) 12,1 12,1-13,19
De opzet van de brief: de schrijver tekent in 1-2 een breed perspectief waarin de grootsheid én de menselijkheid van Jezus aan bod komen. Op basis van deze inleiding richt de auteur zich in 3,1 rechtstreeks tot de lezers. De toon wordt appellerend (3,1.12-13; 4,11), soms verwijtend (5,11-14; 6,9-12).
In 7,1-10,18 werkt de schrijver zijn centrale these uit (Jezus als hogepriester van het nieuwe verbond), waarbij de toon vooral onderwijzend is. In 10,19-13,25 volgen de consequenties, de toon is aansporend, vermanend, met concrete aanwijzingen voor het dagelijks leven van en binnen de gemeente.
2.8 Het benutten van het Oude Testament
Er is geen geschrift in het Nieuwe Testament dat het Oude Testament zo sterk laat spreken als deze brief. De schrijver spoort de gemeente aan haar rijkdom in Christus te beseffen en daarvoor benut hij het Oude Testament. In de Schriften klinkt Gods stem!
De schrijver verstaat de oudtestamentische openbaring van Christus uit. Maar ook naar Christus toe, dat wil zeggen als heenwijzend naar dat wat met Christus’ persoon en werk zou komen. Bepaalde personen als Mozes, Aäron, Jozua en Melchizedek zijn voorafbeeldingen van de rijkdom van het Nieuwe Testament, zoals ook gebruiken als de grote verzoendag en de reiniging van melaatsen heenwijzen naar wat Christus zou brengen. De tabernakel is afspiegeling van het hemelse heiligdom. De schrijver weet boeken als Leviticus, Numeri, Habakuk (vaak minder geliefd) uit te buiten om de gemeente te onderwijzen. Wat werkt hij ook sterk met de Psalmen (met name Psalm 110), om daaruit geloofsbemoediging te halen. Een sterk wapen tegen de hedendaagse tendens om de Psalmen te laten ondersneeuwen.
Er is geen geschrift in het Nieuwe Testament dat het Oude Testament zo sterk laat spreken als deze brief. De schrijver spoort de gemeente aan haar rijkdom in Christus te beseffen en daarvoor benut hij het Oude Testament. In de Schriften klinkt Gods stem!
De schrijver verstaat de oudtestamentische openbaring van Christus uit. Maar ook naar Christus toe, dat wil zeggen als heenwijzend naar dat wat met Christus’ persoon en werk zou komen. Bepaalde personen als Mozes, Aäron, Jozua en Melchizedek zijn voorafbeeldingen van de rijkdom van het Nieuwe Testament, zoals ook gebruiken als de grote verzoendag en de reiniging van melaatsen heenwijzen naar wat Christus zou brengen. De tabernakel is afspiegeling van het hemelse heiligdom. De schrijver weet boeken als Leviticus, Numeri, Habakuk (vaak minder geliefd) uit te buiten om de gemeente te onderwijzen. Wat werkt hij ook sterk met de Psalmen (met name Psalm 110), om daaruit geloofsbemoediging te halen. Een sterk wapen tegen de hedendaagse tendens om de Psalmen te laten ondersneeuwen.
3 Terugkoppeling naar het thema zien en niet-zien
Bespreking van 11,1; 12,22-24; 2,8-9 en 12,2
11,1 Dit bekende vers biedt geen definitie van geloof. Dat blijkt als we de door de vertalers ingevoegde woordjes weglaten: geloof nu is: zekerheid van dingen waarop men hoopt en bewijs van dingen die men niet ziet. Het gaat niet over alle dingen die we niet zien, maar over bepaalde dingen waar iemand naar uitziet, dingen die de Heer beloofd heeft maar waarvan de vervulling nog niet is
gekomen. Het gaat ook niet over alle dingen die we niet zien, maar over bepaalde dingen die we nu nog niet maar later wel zullen zien; nu nog niet, omdat de HEER zijn belofte nog niet vervuld heeft. Het gaat ook niet over hét geloof, in het algemeen, nee, de tekst staat in een bepaald verband, het gaat over blijven geloven in bepaalde omstandigheden: als het moeilijk is, als de dingen helemaal tegen Gods woord schijnen in te gaan, als er niets van de Bijbel schijnt te kloppen. God heeft een nieuwe wereld beloofd, maar alles in de wereld lijkt te zeggen dat er niets van komt.
Lees 11,1 in het verband. Er dreigt een terugdeinzen (10,38-39), achterblijven, deserteren, niet mee optrekken met het leger. Onder invloed van de joden die geen christen waren geworden dreigen nu ook de wel christen geworden joden uit te vallen. Ze houden het niet vol. Ze hebben schitterende beloften ontvangen, ze weten van het werk van Christus, eerst op aarde en nu in de hemel; ze weten van de toekomst dat hij zal komen, maar het beloofde kwam niet, eerder het tegendeel. Niets te zien van een nieuwe hemel en aarde, van een komst van de Heer; vervolging in plaats van bescherming. Ze dreigen in te zinken. Ze houden het niet meer vol met de beloften. Wat ze zien, spreekt het tegen. Moedeloosheid dreigt. Daarom komt de Geest via de auteur hen zeggen: geloof nu is niet terugdeinzen, maar zekerheid hebben van wat beloofd is, dingen die je niet ziet, maar waar je op hoopt, waar je naar uitziet. We leven niet bij wat we ervaren of voelen, maar bij wat God heeft beloofd. Dingen waarop we hopen zijn geen menselijke idealen, maar dingen die we verwachten op grond van Gods beloften. Wat we niet zien slaat niet op dingen die men niet zien kan, zoals het bestaan van God, engelen en duivels, maar op dingen die nu niet gezien kunnen worden, maar straks wel.
Een voorbeeld. Abraham geloofde Gods belofte dat hij het land zou beërven. Maar toen hij stierf, zag hij er nog niets van. Hij had alleen een gekocht graf. Na lang wachten kreeg hij de beloofde zoon, maar moest die offeren. Toch had Abraham zekerheid: God heeft het gezegd. Hij wist dat hij later zou zien wat hij nu niet zag. Noach kende de belofte van een alles overspoelende vloed, maar hij zag brood en spelen. Toch geloofde hij wat hij niet kon zien omdat het er nog niet was, maar wat hij wel zou zien omdat God het had gezegd. Het leven in een nieuwe wereld is beloofd, maar wordt nog niet gezien. Er is dan maar één weg: blijven geloven dat de dingen die God beloofd heeft eens gezien zullen worden.
Bespreking van 11,1; 12,22-24; 2,8-9 en 12,2
11,1 Dit bekende vers biedt geen definitie van geloof. Dat blijkt als we de door de vertalers ingevoegde woordjes weglaten: geloof nu is: zekerheid van dingen waarop men hoopt en bewijs van dingen die men niet ziet. Het gaat niet over alle dingen die we niet zien, maar over bepaalde dingen waar iemand naar uitziet, dingen die de Heer beloofd heeft maar waarvan de vervulling nog niet is
gekomen. Het gaat ook niet over alle dingen die we niet zien, maar over bepaalde dingen die we nu nog niet maar later wel zullen zien; nu nog niet, omdat de HEER zijn belofte nog niet vervuld heeft. Het gaat ook niet over hét geloof, in het algemeen, nee, de tekst staat in een bepaald verband, het gaat over blijven geloven in bepaalde omstandigheden: als het moeilijk is, als de dingen helemaal tegen Gods woord schijnen in te gaan, als er niets van de Bijbel schijnt te kloppen. God heeft een nieuwe wereld beloofd, maar alles in de wereld lijkt te zeggen dat er niets van komt.
Lees 11,1 in het verband. Er dreigt een terugdeinzen (10,38-39), achterblijven, deserteren, niet mee optrekken met het leger. Onder invloed van de joden die geen christen waren geworden dreigen nu ook de wel christen geworden joden uit te vallen. Ze houden het niet vol. Ze hebben schitterende beloften ontvangen, ze weten van het werk van Christus, eerst op aarde en nu in de hemel; ze weten van de toekomst dat hij zal komen, maar het beloofde kwam niet, eerder het tegendeel. Niets te zien van een nieuwe hemel en aarde, van een komst van de Heer; vervolging in plaats van bescherming. Ze dreigen in te zinken. Ze houden het niet meer vol met de beloften. Wat ze zien, spreekt het tegen. Moedeloosheid dreigt. Daarom komt de Geest via de auteur hen zeggen: geloof nu is niet terugdeinzen, maar zekerheid hebben van wat beloofd is, dingen die je niet ziet, maar waar je op hoopt, waar je naar uitziet. We leven niet bij wat we ervaren of voelen, maar bij wat God heeft beloofd. Dingen waarop we hopen zijn geen menselijke idealen, maar dingen die we verwachten op grond van Gods beloften. Wat we niet zien slaat niet op dingen die men niet zien kan, zoals het bestaan van God, engelen en duivels, maar op dingen die nu niet gezien kunnen worden, maar straks wel.
Een voorbeeld. Abraham geloofde Gods belofte dat hij het land zou beërven. Maar toen hij stierf, zag hij er nog niets van. Hij had alleen een gekocht graf. Na lang wachten kreeg hij de beloofde zoon, maar moest die offeren. Toch had Abraham zekerheid: God heeft het gezegd. Hij wist dat hij later zou zien wat hij nu niet zag. Noach kende de belofte van een alles overspoelende vloed, maar hij zag brood en spelen. Toch geloofde hij wat hij niet kon zien omdat het er nog niet was, maar wat hij wel zou zien omdat God het had gezegd. Het leven in een nieuwe wereld is beloofd, maar wordt nog niet gezien. Er is dan maar één weg: blijven geloven dat de dingen die God beloofd heeft eens gezien zullen worden.
12,22-24 Het spreken van God ligt ingebed in een bijzondere entourage. In het oude verbond was Gods spreken omgeven met imponerende verschijnselen (zie 12,18-21). Wie het meemaakten werden overweldigd door Gods presentie en zo ertoe gebracht zonde te mijden, omdat ze in de nabijheid van deze grote God verkeerden. In het nieuwe verbond is dat niet anders. In 12,22-24 tekent de schrijver de entourage waarin Gods woord nu ingebed ligt. Dankzij Jezus bestaat er een open verbinding tussen de gelovigen op aarde en Gods hemelse woonplaats (10,22). Wie daar in geloof binnengaat, mag met geloofsogen
rondkijken en krijgt veel te zien. Hij blijkt te participeren in een imponerende liturgie rond Gods hemelse troon. Daar bevinden zich engelen van alle rangen en standen; gestorven gelovigen en martelaren vanaf Abel. De gelovige ziet in die hemelse werkelijkheid Jezus zelf die de sporen draagt van zijn indrukwekkende zelfopoffering. In het centrum staat Gods troon. Wees je deze entourage bewust en laat dit besef van Gods presentie je motiveren om de zonde te bestrijden en de gehoorzaamheid vol te houden.
rondkijken en krijgt veel te zien. Hij blijkt te participeren in een imponerende liturgie rond Gods hemelse troon. Daar bevinden zich engelen van alle rangen en standen; gestorven gelovigen en martelaren vanaf Abel. De gelovige ziet in die hemelse werkelijkheid Jezus zelf die de sporen draagt van zijn indrukwekkende zelfopoffering. In het centrum staat Gods troon. Wees je deze entourage bewust en laat dit besef van Gods presentie je motiveren om de zonde te bestrijden en de gehoorzaamheid vol te houden.
We kijken niet letterlijk met onze gewone ogen de hemel in, maar voor ons geloofsoog is er wel veel te zien. Wij leren, gestuurd door de Geest, meekijken met de eerste getuigen die het ons berichten en het ons voor ogen stellen. Zo kun je ervaren wat Heb 2,9 verwoordt: wij zien Jezus! In één tekstverband staan niet-zien en wel zien dicht bij elkaar: 2,8-9. Vgl. 3,1; 12,2 Het oog gericht op Jezus! En 11,27 als zag hij de Onzienlijke!
Afsluiting Deze brief is een tekst die je niet bij eerste lezing volledig doorgrondt. Het is zaak te lezen en te herlezen. Bestudeer deze tekst in het verband van een geloofsgemeenschap. De brief is ook voor zo’n gemeenschap geschreven. Ik hoop dat deze avond eraan bijdraagt dat dit unieke bijbelboek in uw rugzak meegaat.