Skip to main content

banner algemeen

4.1 De tekenen der tijden

1. DE PROFETIE IS GEEN TIJDSTABEL
 
De profetische rede van Marcus 13 kondigt een aantal gebeurtenissen aan die binnen één generatie zichtbaar zullen worden (Mc.13,30). Nog in de eerste eeuw zijn er oorlogen aan de grenzen van het Romeinse rijk en breken er grote hongersnoden uit in de wereld. Niet lang na hemelvaart sterft de eerste martelaar, maar ook bereikt het evangelie Rome al binnen dertig jaar. En tenslotte wordt – tegen alle denkbare verwachtingen in – de tempel verwoest terwijl nog sommige apostelen in leven zijn. De hele profetie werd werkelijkheid voor de eerste generatie! Heeft zij dan nog wel betekenis voor ons?
 
Ik heb niet helemaal helder gekregen of deze hoofdstukken over de rede der laatste dingen nu alléén over de verwoesting van Jeruzalem en de tempel gaan,of dat je het ook over kan zetten op onze huidige tijd/en het einde van de tijd.
Het bijzondere van de tekenen die kwamen binnen één generatie, is dat zij niet meer zijn weggegaan, maar zijn gebleven. Het tempelpuin in Jeruzalem herinnert nog dagelijks aan de profetie van de Heiland. De aardbevingen en hongersnoden en oorlogen zijn er dan hier, dan daar. Het evangelie wordt nog steeds gepredikt. En de vervolgingen zetten zich voort. Ook is het Joodse volk nog steeds verstrooid onder alle volken: de staat Israël heft dat niet op.
 
We kunnen het vergelijken met de sterrenhemel die boven ons staat: we kunnen ons altijd oriënteren aan de sterrenbeelden. Zo staat de tempelprofetie boven onze hoofden: we kunnen ons oriënteren. We zijn duidelijk op de route naar de dag van Christus’ wederkomst.
 
Die dag komt als een dief in de nacht. De tekenen van Marcus 13 laten geen verdere berekening van tijden toe. Een routekaart is geen tijdstabel. Het is nu aan de christenen om te waken en te volharden.
 

2. IS HET WACHTEN NOG OP BIJZONDERE TEKENEN?
 
Soms leeft bij christenen de gedachte dat we de dag van de Wederkomst wel niet kunnen berekenen, maar dat we toch wel kunnen nagaan wanneer die dag er nog niet kan zijn.
 
Mijn vraag is of er in de tekenen van de eindtijd geen onderscheid gemaakt kan worden in algemene tekenen (die er altijd geweest zijn, maar steeds heftiger en intenser worden) en meer bijzondere tekenen waarin nog duidelijker de naderende voetstappen van Koning Jezus te beluisteren zijn.
Bij de algemene tekenen denk ik aan valse profeten, oorlogen en geruchten van oorlogen, hongersnoden, pestilentiën en aardbevingen (Matth.24:5-7). Bij deze tekenen zegt de Heere Jezus: ‘Maar nog is het einde niet’ (vs.6) en ‘Al die dingen zijn maar een beginsel der smarten’ (vs.8).
Bij bijzondere tekenen denk ik aan de prediking van het Evangelie in de gehele wereld (24:14). Bij dit teken zegt Christus: ‘En dan zal het einde komen’ (24:14). Verder de grote verdrukking (24:21). Hiervan zegt Christus ‘maar om der uitverkorenen wil zullen die dagen verkort worden’(24:22). We kunnen ook denken aan de bekering van de Joden. In Romeinen 11:25 is dit verbonden aan ‘totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn.’
 In het algemeen moeten we zeggen dat het toch wel vreemd zou zijn, dat de dag enerzijds komt als een dief in de nacht en dat we anderzijds zouden kunnen zeggen: `maar vannacht komt de dief nog niet’. Zou dit de bedoeling kunnen zijn van sommige beloften?
 
Wanneer de dagen van de grote verdrukking verkort zullen worden, betekent dit dat de Heere zal  voorkomen dat geen uitverkorene het overleeft (Mt.24,22b). De Heere zal dus tijdig terugkomen en niet te laat. Het einde van de verdrukking betekent meteen ook de terugkeer van de Heiland: `Meteen na de verschrikkingen van die dagen zal de zon verduisterd worden…en zal aan de hemel het teken zichtbaar worden dat de komst van De zoon van de mens aankondigt’ (Mt.24,29-30).
 
En hoe men zich de bekering van heel Israël (Rom.11,25) ook mag voorstellen, zij valt samen met de terugkeer van de Heiland wanneer de volheid van de heidenen is binnengegaan. Vanwege deze samenhang betekent het wachten op de dag van Christus’ terugkeer hetzelfde als het wachten op de vervulling van de eindbelofte voor Israël.
 
Maar is het wel juist om de Dag al te verwachten terwijl er nog gebieden op aarde zijn waar het evangelie nog niet is verkondigd? Mogen we de belofte dat het evangelie eerst in de hele wereld verkondigd zal worden, niet gebruiken als een negatieve tijdsaanduiding (éérder hoef je de Dag niet te verwachten)? Hierover zijn een paar dingen te zeggen.
1. We moeten deze belofte lezen vanuit het perspectief van de Olijfberg en de apostelen. Het evangelie was toen alleen nog maar binnen Israël verkondigd. Toch verwachtten de leerlingen al dat het koninkrijk nu zou hersteld worden. Ze krijgen te horen dat eerst het evangelie nog de wereld in moet. Het leek een onwaarschijnlijke belofte. Toch is dat wonder gebeurd: de apostelen verkondigen overal in de wereld het evangelie (Mc.16,15.20). Een klein stukje van die geschiedenis staat in Handelingen, de rest is helaas niet opgeschreven, ook al weten we dat één apostel zelfs tot in China is gekomen. Voor de christenen in de eerste eeuwen stond het dan ook vast dat het evangelie reeds onder de apostelen de wereld had bereikt. Zie ook op deze site in de afdeling Kroongetuigen de bijlage `Duurt het begin van het evangelie tot het Einde?'.
2. De `hele wereld’ en `alle volken’ is een `uitdijend heelal’. En het evangelie reisde mee naar Amerika, naar Afrika. Niemand kan zeggen wanneer de Here deze verbreiding voltooid acht. De Dordtse Leerregels (1,3) zeggen: `God zendt in zijn goedheid verkondigers van deze zeer blijde boodschap tot wie Hij wil en wanneer Hij wil’.
3. Wanneer iemand de belofte van wereldwijde prediking zou willen gebruiken als een rekeninstrument in de eindtijd, zal hij vastlopen. Het is beter om deze belofte voor ogen te houden op het moment dat de Here ons nog deuren opent om binnen te gaan met het evangelie. Wij letten op open deuren en de tijden zijn in de hand van de Heere.