Skip to main content

banner algemeen

4.2 Op wacht staan in de nacht

1. LAAT NIEMAND U MISLEIDEN
 
We lezen in Marcus 13 zowel over de prediking van het evangelie in de hele wereld alsook over valse profeten en valse messiassen waar we op verdacht moeten zijn. Dat hoort dus bij de wacht, maar is dat niet moeilijk?
 
Het evangelie heeft inmiddels bijna de hele wereld bereikt, maar het wordt in vele varianten verkondigd, ook op manieren waar wij als gereformeerden niet achter kunnen staan.
Sommigen van ons maken het mee dat hun kinderen, zeer tot hun verdriet, begeesterd raken door de evangelisch- charismatische koers of andere groeperingen en richtingen. Waar men dan wel blij mee is, dat zij van harte en met volle inzet de Here willen dienen. Mogen we hier niet steun vinden bij het woord dat Paulus aan de Filippenzen (1 : 18) schrijft "Maar wat doet het er eigenlijk toe! Wat telt is dat Christus verkondigd wordt"
In Marcus 13 betreft de waarschuwing al die valse profeten die een andere messias aanwijzen. Het parool luidt: `Laat u door niemand van uw Heiland aftrekken of in de war brengen over zijn toekomst!’ Dit zet ons op scherp: niet alles wat christelijk heet, is ook van Christus! Meer hierover in Bijbelstudie Ontkenning.
 
Het woord van Paulus in Filippenzen 1 kan moeilijk dienen om deze waakzaamheid te doen afnemen. In dit hoofdstuk gaat het niet over de inhoud van het evangelie, maar over de gezindheid waarmee mensen dat evangelie brengen. Sommigen staan met de rug naar Paulus toe en willen hem de gevangenschap zwaar maken. Toch prediken zij wel de Christus. Op dat moment cijfert Paulus zichzelf weg.
 
Iets heel anders is, dat de hartelijke bereidheid om Christus te erkennen nog niet uitsluit dat wij van mening kunnen verschillen over wat wijs en goed is voor de opbouw van de gemeente. Ook wanneer we die meningsverschillen niet op de spits drijven, kunnen ze ons veel verdriet geven. Ze sporen ons aan om ieder voor zich te bidden om de wijsheid van boven.
 
 
2. HET LIJDEN VAN DE MEESTER EN HET LIJDEN VAN ZIJN KNECHTEN
 
In Marcus 13 wordt ons een toekomst van vervolging, miskenning en lijden voorzegd. Zoals onze Meester vervolgd werd, zo zullen ze ook zijn knechten vervolgen. Is dit een lijden ná elkaar of ook mét elkaar? Met andere woorden: is het lijden voor de verhoogde Heiland een voorbije zaak en hebben alleen wij daar nog mee te maken?
 
De Heere Jezus zei tegen Saul: waarom vervolgt u MIJ? Is het niet zo dat het Hoofd van zijn gemeenten vervolgd wordt wanneer die gemeenten vervolgd worden?
Reeds het feit dat onze Heiland ons van tevoren heel zorgzaam de route van een tijd van verdrukking uittekende, laat zien hoe betrokken Hij bij ons wil zijn. En dan zegt de Heiland ook dat Hij zal komen met grote macht en luister om zijn en onze vijanden voorgoed het zwijgen op te leggen. De eenheid van Christus met de zijnen betekent dat Hij onze verdrukking op zich neemt als was het zijn eigen. We kunnen niet zeggen dat onze Koning voor de tweede keer het kruis draagt, maar wel dat Hij geheel betrokken is bij zijn onderdanen die als martelaar worden opgeofferd. Hij maakt hun lijden tot ZIJN zaak. Daarom krijgt Saul met Hém te maken, wanneer hij de leerlingen in Jeruzalem en Judea vervolgt.
 
Hoezeer Christus zich vereenzelvigt met de gevangenschap, de armoe en de ziekte van zijn eenvoudige dienaren lezen we in Matteüs 25,31-46. Wie hen over het hoofd heeft gezien of wie zich juist over hen heeft ontfermd, heeft Christus zelf over het hoofd gezien of zich over Hem ontfermd. Het is voor iedereen een verrassende uitspraak van onze Heiland bij zijn terugkeer.
Zie verder voor Matteüs 25,31-46 en voor het lijden van de gelovigen op deze site de bijlage in de afdeling Kroongetuigen:  `De hemelkoning en zijn lijdende dienaren (o.a. Matteüs 25,31-46)’.
 

3. BIDDEN OM DE VERSCHIJNING VAN DE ZOON VAN DE MENS
 
Wanneer onze Heiland terugkomt, betekent dit ook dat de tijd van de afrekening en beloning is gekomen. Kan dat niet angstig maken voor die dag? Ernstig is het in ieder geval wel wanneer in de liturgie sinds eeuwen gezongen wordt: `Dag des oordeels, dag des Heren. Dag van schrik die aan zal breken als de Rechter recht zal spreken en het kwaad op aarde wreken’ (Liedboek van de Kerken 278).
 
Een vraag die bij mij leeft betreft het gebed om de Wederkomst van de Here Jezus. Ik kom regelmatig mensen tegen die zeggen: “Ik vind het moeilijk om te bidden om een spoedige wederkomst omdat mijn kinderen de kerk (en soms God) vaarwel hebben gezegd. Ik vind het bidden om hun bekering belangrijker dan het bidden om de wederkomst. Ik moet er niet aan denken dat Christus terugkomt wanneer mijn kinderen nog met de rug naar God toestaan”.
In het gebed voor onze eigen ziel, in de voorbede voor alle mensen en in het bijzonder ook voor allen die ons zo lief zijn, mogen we volharden tot onze laatste levensdag op aarde of tot de terugkomst van onze Heiland. Die terugkeer zal de verhoring van ons gebed op geen enkele manier in de weg kunnen staan. Onze gebeden kunnen bij God niet over tijd raken.
 
Wij versnellen door ons gebed ook die terugkeer niet. De dag staat al vast. Ons gebed laat blijken dat we de Heiland liefhebben en naar Hem verlangen op deze aarde. We verlangen ook naar Hem omdat Hij de goede Herder is en we bidden dat Hij dan (boven al onze verwachtingen uit) tot onze verrassing zijn en onze lammeren in zijn armen zal dragen, bevrijd uit het struikgewas waarin ze zich hadden verstrikt.
 
 
 
***
 
 
PS
 
Het onderwerp van les 1 heeft zijlijnen naar allerlei verwante onderwerpen. In de marge van de vraagstelling op de avonden en per mail kwam dat soms even naar voren. Afsluitend een paar opmerkingen.
 
1. Waarom herbouwen de Joden hun tempel niet? a. Dat zou het begin van de Derde Wereldoorlog zijn. b. De orthodoxe Joden hebben reeds heel veel voorbereidingen getroffen voor het herbouwen: de materialen liggen klaar! Het wachten is o.a. op de geboorte van een volstrekt rode vaars voor het inwijdingsoffer (Num.19,2-13).
 
2. Waarom verwachten sommige christenen dat de tempel herbouwd zal worden?  1. Dat hangt samen met hun leer over het duizendjarig rijk. Na de opneming van de gemeente (uit de heidenen) wordt volgens hen het koninkrijk Israël voor 1000 jaar hersteld inclusief de tempel. 2. Men leidt dit o.a. af uit Ezechiël 40-48, ook al tekenen deze hoofdstukken een onmogelijk te bouwen tempel, waarschijnlijk bedoeld als symbool voor iets dat elke tempel zal overtreffen (de aanwezigheid van de HERE zelf).
 
3. Het evangelie moet in de hele wereld gepredikt worden, maar wat gebeurt er met de volken die het niet op tijd te horen krijgen? 1. We moeten niet zoeken naar antwoorden die wij op dit moment niet nodig hebben. 2. Bij de Here is geen onrecht in het gericht: wie veroordeeld zal worden is ook werkelijk schuldig, ook al is dat voor ons nog niet altijd duidelijk. 3. De bijbel richt zich op de verantwoordelijkheid van hen die het goede evangelie te horen krijgen en is geen mededelingenboek over hen die dit goede nieuws moesten missen.
 
4. Is de gemeente als tempel Gods niet de vervanging van de Jeruzalemse tempel? 1. Wanneer de gemeente of ons lichaam door Paulus meer dan eens een tempel van de Geest wordt genoemd, is dit beeldspraak die duidelijk maakt dat de Heilige Geest wil wonen in de gemeente en in ons lichaam zoals de HERE troont in zijn eigen tempel te Jeruzalem. Beeldspraak leeft bij de gratie van de vergelijking: het beeld maakt de werkelijkheid niet ongedaan of overbodig, 2. Toen Paulus dit beeld gebruikte in zijn brieven, stond de tempel van God nog in volle glorie in Jeruzalem.