Skip to main content
Kroongetuigen van het Evangelie

06.1 Overwinnend sterven. (Teken van Jona, Verschijning van heiligen, Nederdaling ter helle)

Niet bij zijn opstanding, maar reeds bij zijn sterven had Koning Jezus alles volbracht. Zijn overwinning blijkt dan ook al voor de morgen van de opstanding.

Drie dagen en drie nachten buitengesloten in de diepten van het aardrijk
Overwinnend sterven: opstanding van doden op Goede Vrijdag!
De overwinning gepredikt aan de geesten in de gevangenis (nedergedaald ter helle)

1. Drie dagen en drie nachten buitengesloten in de diepten van het aardrijk

1.1 Het teken van Jona

Eens vroegen de wetgeleerden en Farizeeën aan Jezus een teken. Zij wezen zijn prediking en zijn wonderen af, maar camoufleerden dat met een quasi-eerbiedige vraag om een hemelse legitimatie. De Heiland gaf hun toen een raadselachtig antwoord. Hij verwees naar het teken van Jona in de vis. De profeet was daar beland doordat de scheepslui hem overboord hadden gezet om de toorn van hun goden te stillen. Zo zal Jezus door dit soort leiders ook worden verworpen. Hij zal niet in de zee belanden, maar Hij zal op aarde `overboord worden gezet’. De houding van de leiders wijst al in die richting. Maar wanneer dit gebeurt, zal het een teken zijn dat hen veroordeelt. Want zoals de prijsgegeven Jona een krachtig prediker werd in Nineve, zo zal Jezus, die meer is dan Jona, eens de rechter zijn over alle mensen.

`Want zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van de grote vis was, zo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten in het hart van de aarde zijn. De mannen van Nineve zullen opstaan in het oordeel samen met dit geslacht en zij zullen het veroordelen, want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jona; en zie, meer dan Jona is hier!’ (Mt.12,40-41).

Hoewel de hoofdstrekking van deze uitspraak van Jezus wel duidelijk is, is er ook iets in dat steeds weer vragen oproept: `Wanneer hier wordt gesproken over de dagen van lijden en sterven, hoe kan er dan sprake zijn van drie nachten?’ We tellen de vrijdag van de veroordeling en het sterven, de zaterdag van de rust in het graf en dan de zondag van de opstanding: drie dagen. Maar er lijken in deze periode slechts twee nachten te zijn: die van vrijdag op zaterdag en die van zaterdag op zondag. Waar is de derde nacht?

1.2 Opstanding op de derde dag

We zijn gewend aan de uitdrukking dat Jezus zou opstaan `ten derden dage’ of `na drie dagen’. Meer dan eens heeft de Heiland deze tijdsaanduiding gebruikt voor het moment van zijn opstanding. Zijn vijanden hielden er zelfs rekening mee (Mt.27,63-64). En de leerlingen hadden vanaf de uitlevering de dagen kunnen aftellen, wanneer zij maar niet ongelovig waren geweest (Lc.24,6-8).

Het getal 3 functioneert in deze voorzeggingen echter niet als aanduiding voor de duur van het laatste lijden. Het is altijd een datering van de dag van de opstanding, niet een omschrijving van de duur van de daaraan voorafgaande periode.

Alleen in de woorden over het teken van Jona krijgen wij een aanduiding over de tijdslengte van een periode. Gedurende drie dagen en drie nachten zal de Mensenzoon in het diepste van de aarde zijn. Aan zijn opstanding op de derde dag gaan drie bijzondere nachten vooraf.

 
1.3 In het diepst van het aardrijk

In deze drie nachten en dagen zal Jezus verblijven in het diepst van het aardrijk. Deze uitdrukking is gevormd naar analogie van de drie dagen van Jona in de zee. Wij kunnen deze periode niet beperken tot het verblijf van Jezus’ lichaam in het graf. De Heiland verbleef geen drie, maar twee nachten in het rotsgraf van Jozef van Arimatea. En is het trouwens ook wel de bedoeling van de uitdrukking `in het diepst van de aarde’ om ons (uitsluitend) te doen denken aan de periode van het begraven zijn van de Heiland?

In de vergelijking met Jona gaat het niet om het al of niet gestorven zijn, maar om het buitengeworpen worden. Jona stierf zelfs helemaal niet. Hij onderging alleen een periode van buitensluiting. Zo zal ook Jezus drie dagen en drie nachten buitengesloten worden. Niet op zee, maar op aarde. Maar de buitensluiting zal wel net zo totaal en volledig zijn als bij Jona.

Nu zijn wij er aan gewend om de duur van Jezus’ diepste lijden te laten beginnen op de dag wanneer Hij voor Pilatus wordt gebracht en gekruisigd wordt. Het begint voor ons gevoel met de Goede Vrijdag. In de evangeliën zien we echter dat de verwerping begint in de nacht van donderdag op vrijdag. Jezus wordt juist in die nacht `in het diepe geworpen’.

Het lijden in strikte zin begint namelijk met de uitlevering in de nacht: Jezus viert pesach nog net voordat Hij gaat lijden (Lc.22,15.21-22). Dit laatste en hoogste lijden begint wanneer de Herder wordt geslagen en de schapen verstrooid worden: en dat is `in deze nacht’ (Mt.26,31). In de nacht van donderdag op vrijdag wordt Jezus, zoals eens Jona, `overboord gezet’ door de zijnen. Judas levert Hem uit. De leerlingen vluchten weg. Simon verloochent zijn Meester al voor het tweede hanengekraai (voor zonsopgang).

In de laatste en meest volledige lijdensaankondiging wordt het lijden omschreven als een samenhangende keten van `uitlevering aan de mensen’ - `veroordeling door het sanhedrin’ - `overgave aan de heidenen om gekruisigd te worden’. Op de derde dag volgt dan de opwekking (Mt.20,18-19). Deze keten begon in de `nacht waarin Hij werd verraden’ (1 Kor.11,24) en eindigde op de derde dag. De keten omsluit de drie nachten van donderdag, vrijdag en zaterdag.

 
1.4 `Sind Blitze, sind Donner in Wolken verschwunden?’

Alle keren dat de Matthäus-passion van Johann Sebastian Bach wordt gezongen en beluisterd, imponeert weer het slot van het eerste deel. Het zijn misschien wel de meest spectaculaire momenten in deze Passion. Iedereen voelt dat een groot en verschrikkelijk ogenblik aanbreekt. De tijd is gekomen `dass Er für uns geopfert würd’.

Dit keerpunt in de Matthäuspassion valt in de eerste van drie opeenvolgende nachten. Het is het moment dat Judas de Meester kust en dat de bewapende manschappen Hem vastbinden. In deze nacht begint zijn verblijf `in het diepste van de aarde’. Sopraan, Alt en koor markeren dit moment:

`So ist mein Jesus nun gefangen. Mond und Licht ist vor Schmerzen untergangen, weil mein Jesus ist gefangen. Sie führen Ihn, er ist gebunden’.

Want zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van een grote vis zat, zo zal de Mensenzoon drie dagen en drie nachten in het binnenste van de aarde verblijven! Door allen buitengesloten!


2. Overwinnend sterven: opstanding van doden op Goede Vrijdag!

2.1 Sterven als Overwinnaar

Binnen de drie dagen en drie nachten waarin de Herder geheel gescheiden was van zijn schapen, valt het grote Keerpunt. Niet bij de leiders of in de kring van de leerlingen, maar wel bij Jezus zelf. Aan het kruis klinkt na de drie uur diepe duisternis reeds zijn overwinningsroep: `Het is volbracht’. En zijn Geest beveelt Hij in de handen van de Vader die Hem daarmee gezalfd had (Joh.19,30).

Hoe groot is deze wending! De aarde beefde en de rotsen spleten. In de tempel scheurde het voorhangsel van boven tot onder in tweeën. De soldatenwacht bij het kruis werd door hevige angst overvallen (Mt.27,51-54).

En de gekruisigde moordenaar wist dat Jezus door zijn sterven niet machteloos werd. Integendeel, de Heer ging hem vooruit naar het paradijs: daarheen zou hij zelf als boetvaardige zondaar Hem heden mogen volgen (Lc.23,40-43).

2.2 Gestorven heiligen opgewekt als getuigen van deze overwinning

De mensen, ook de vrouwen en de leerlingen, keken zich tegen het einde van die dag blind op het gestorven lichaam van de Meester. De overwinningsroep van hun Heiland drong niet tot hen door en evenmin de bijzondere tekenen bij zijn sterven. Wie niet gelooft, hoort en ziet vaak niets.

Pas na de lichamelijke opstanding en verschijningen van de Heiland vanaf de eerste dag van de week, werden de vrouwen en de apostelen tot geloof geleid.

In die tijd werden ook heel bijzondere getuigen van het overwinnend sterven tot hen gestuurd. We lezen daarover in Matteüs 27. Niet alleen beefde bij Jezus’ sterven de aarde en spleten de rotsen. Er gebeurde ook nog iets anders:

`Ook werden de graven geopend en veel lichamen van heiligen die ontslapen waren, werden opgewekt; en na Zijn opwekking gingen zij uit de graven, kwamen in de heilige stad en zijn aan velen verschenen’ (Mt.27,52-53; HSV).

Na de opwekking van Jezus verschijnen in Jeruzalem dus een aantal reeds eerder overleden `heiligen’ (`gelovigen in Jezus’ verg. Hnd.9,13; 26,10; Judas 3). Ten onrechte omschrijft de NBV dit `verschijnen’ als `zich bekend maken aan een groot aantal mensen’. De uit het graf verrezen `heiligen’ verschijnen aan velen zoals ook Jezus aan de zijnen `verscheen’. Het is een opvallend werkwoord. Het wordt alleen gebruikt voor personen die als uit het niet opdoemen en dan ook weer kunnen verdwijnen. Zij behoren al tot een andere wereld, waaruit zij te voorschijn komen. Zoals Jezus plotseling in het midden kon staan na zijn opwekking, zo verschijnen plotseling ook ontslapen maar herrezen heiligen aan `velen’. Wie `verschijnt’ hoeft zich niet `bekend te maken’. De `velen’ aan wie deze opgestane heiligen verschijnen, zullen dan ook bekenden zijn geweest, mede-heiligen, mede-gelovigen.

Deze uit het graf gekomen heiligen zijn opgewekt in heerlijkheid. Het is anders dan bij Lazarus: hij kwam gewoon terug uit de doden. Maar deze heiligen komen niet terug. Zij verschijnen alleen om dan weer in hun eigen wereld te verdwijnen. Het moet voor de velen in Jeruzalem heel bijzonder zijn geweest dat zij niet alleen mochten rekenen met verschijningen van Jezus, maar ook met verschijningen van al eerder overleden bekenden, die evenals Hij uit hun graven zijn gekomen.

En wat blijkt dan? Dat deze overledenen, bekenden van weleer, reeds bij het sterven van de Heiland lichamelijk in heerlijkheid zijn opgewekt. Hun graven gingen open op Goede Vrijdag, toen de aarde beefde. Hemelse krachten deden de rotsen splijten en brachten overleden heiligen tot nieuw leven.

Wij weten niet hoe zij in hun graven verbleven tot de dag van Christus’ opstanding. Zij wisten het wel en hebben het kunnen vertellen aan de heiligen in Jeruzalem. Maar aan ons is dit niet overgeleverd.

Belangrijker is dat zij op deze manier de plotseling verschijnende getuigen mochten zijn van de overwinning op Goede Vrijdag: een extra bevestiging voor de pas laat tot geloof gekomen leerlingen.

De korte en eenzame mededeling hierover in Matteüs 27 laat veel vragen open en is daarom misschien vaak onderbelicht gebleven. Des te verrassender dat ze als inlas (Mt.27,51-52) juist wel is tussengevoegd in de tekst van het evangelie naar Johannes in de Johannes-passion van Johann Sebastian Bach (tussen Johannes 19,30 en 19,31)!

Het sterven van de Overwinnaar Jezus opende al voor een aantal heiligen de poorten van het dodenrijk. Zij vormen het vroege en eerste bewijs dat `zoals de dood er gekomen is door een mens, zo ook de opstanding der doden er is gekomen door een Mens’ (1 Kor.15,21). Zij mogen bij de Eersteling horen als een uitzonderlijke groep. Zij laten zien dat het woord ook voor de vele andere heiligen waarheid zal worden: `zoals wij door Adam allen sterven, zo zullen wij door Christus allen levend worden gemaakt. Maar ieder op de voor hem bepaalde tijd: Christus als eersteling en daarna, wanneer Hij komt, zij die Hem toebehoren’ (1 Kor.15,22-23).
 

3. De overwinning gepredikt aan de geesten in de gevangenis (nedergedaald ter helle)

3.1 Nedergedaald ter helle

Voor veel protestantse christenen is het vreemd dat in het apostolicum tussen de woorden `begraven’ en `opgestaan’ nog iets staat en wel `nedergedaald in de hel’. Was er dan iets tussen begrafenis en opstanding? Je proeft die verwondering ook in vraag 44 van de Heidelbergse Catechismus: `Waarom volgt er: neergedaald in de hel’?

De Heidelbergse Catechismus geeft dan in antwoord 44 zo’n uitleg van deze woorden dat ze eigenlijk niet meer volgen op de begrafenis, maar er aan voorafgaan. Het zou in deze belijdenis gaan over `de helse kwelling waaraan Jezus gedurende heel zijn lijden, maar vooral aan het kruis verzonken was’. Antwoord 44 geeft een mooie en vertroostende beschrijving van de betekenis van dit bittere lijden van de Heiland in heel zijn leven en tot aan het kruis. Maar is antwoord 44, hoe waar ook, daarmee een uitputtende verklaring van de uitdrukking `neergedaald in de hel’?

Het `neerdalen’ is meer dan `verzonken zijn’: het wijst op een reis naar een lager gelegen gebied, zoals het `opgevaren ten hemel’ een beweging omhoog aanduidt. En dit gebied waarin Jezus afdaalt is dan omschreven als `de hel’. In het oudchristelijk spraakgebruik wordt daarmee niet de plaats van eeuwige veroordeling bedoeld, maar het dodenrijk. Dat kunnen we ook zien uit het vervolg van de twaalf artikelen. Jezus is `neergedaald’ en daarna op de derde dag `opgestaan uit de doden’. Er staat niet `opgestaan uit de dood’ maar `opgestaan uit (het midden van) de doden’ (zo ook in bijv. Rom.1,4: opgestaan `uit de doden’ [HSV; de NBV vertaalt ten onrechte met een enkelvoud `uit de dood’]). De kleine woordgroep `neergedaald in de hel [in het dodenrijk]’ past dus precies tussen het `begraven zijn’ en het weer `opstaan uit (het rijk van) de doden’. Is er dan over deze uitdrukking nog iets meer te zeggen dan we in antwoord 44 HC al mogen lezen?

 
3.2 Hij is naar de geesten gegaan die gevangen zaten

Over de tijd tussen begrafenis en opstanding weten we zeer weinig tot niets. We kunnen ons de wereld van de doden ook helemaal niet voorstellen. Toch is er een woord van de apostel Petrus dat een tipje van de sluier oplicht. Petrus schrijft over Jezus in zijn eerste brief het volgende (1 Pe.3,18-20):

18 Ook Christus immers heeft
-          terwijl Hij zelf rechtvaardig was –
geleden voor de zonden van onrechtvaardigen
voor eens en altijd,
om u zo bij God te brengen.
Naar het lichaam werd Hij gedood,
maar naar de geest tot leven gewekt.
19 Hij is naar de geesten gegaan die gevangen zaten
om dit alles te verkondigen
20 aan hen die ten tijde van Noach weigerden te gehoorzamen,
toen God geduldig wachtte en de ark gebouwd werd.’

Het gaat in deze passage over een optreden van Christus na zijn sterven en voor zijn opstanding. In vers 19 is nog geen sprake van de lichamelijke verrijzenis. Die opstanding van het lichaam en de daarna volgende hemelvaart worden pas genoemd in vers 21b en vers 22 In vers 19 wordt gezegd dat Jezus naar het lichaam werd gedood aan het kruis, maar naar de geest tot leven gewekt. Het lichaam is (nog) niet betrokken in deze `geestelijke levendmaking’. Voor mensen leek het alsof van Jezus uit Nazaret alleen maar een levenloos lichaam overbleef, maar op datzelfde moment was de Zoon van God levend in de Geest, gerechtvaardigd door de Vader!

De Heiland, zo schrijft Petrus, is toen heengegaan naar de gevangen geesten. Niet lichamelijk, want naar het lichaam was Hij gedood, maar Geestelijk. Door de Geest of in de Geest ging Hij naar de gevangen geesten. Dit is niet meer zo duidelijk te zien in de NBV, maar wel in de HSV (`levend gemaakt door de Geest, door Wie Hij ook…gepredikt heeft’).

Dit `heengaan in de Geest’ kan niet hetzelfde zijn als de hemelvaart (vers 22). De hemelvaart was lichamelijk en het heengaan naar de gevangen geesten was `door de Geest’. Bovendien wordt in vers 22 met zoveel woorden gezegd dat het `heengaan’ daar een `heengaan naar de hemel; is. Zonder die nadere bepaling moet het verband van een passage bepalen waarheen Jezus ging.

Nu staat het in vers 19 heel duidelijk: `Hij ging naar de geesten die gevangen zaten’. Het is de gevangenis van de geesten die ten tijde van Noach weigerden te gehoorzamen. God had toen lang geduld, totdat de ark gereed was. Maar daarna kwam de zondvloed. Allen stierven in het water: hun geesten verblijven in een (straf)gevangenis voor ongehoorzamen. Zij vormen min of meer de slotsom van de `eerste wereld’.

Voor die eerste wereld was er geen overwinnende Verlosser. Voor ons wel. Wanneer wij ons reinigen en geloven in Jezus Christus, dan is de doop voor ons een `zondvloed die behoudt’! Door de opstanding van Jezus Christus is er redding voor alle zondaren in de `tweede wereld’ (lees vers 21).

Deze Overwinnaar van de dood, Jezus Christus, is dus na zijn sterven door de Geest heengegaan om te prediken aan de gevangen geesten uit de eerste wereld. Hij daalde af in het dodenrijk. In de loop van de kerkgeschiedenis zijn verschillende betekenissen gehecht aan dit `prediken’. Het blijft onzeker. Werd aan die geesten alsnog een tweede kans gegeven? Of liet de Overwinnaar zien dat zij voorgoed verloren hadden? Of nog anders? Het gaat Petrus blijkbaar niet om deze dingen, die voor ons verborgen zijn. Hij vertelt alleen dat Jezus door zijn sterven de Overwinnende prediker kon worden voor gevangen geesten in het dodenrijk. In de dodencellen van de eerste wereld klinkt de eerste verkondiging van de overwinning door Jezus’ lijden en sterven. Apostelen kunnen daarheen niet afdalen: de Meester verkondigde zelf zijn overwinning aan de gevangen geesten van de eerste wereld.

Daarna klinkt nu bij monde van de apostelen, uitgezonden door de ten hemel gevaren Heiland, die verkondiging voor de nog levenden in de tweede wereld: om hen door doopwater te redden! Daar gaat het om. Petrus schrijft niet om onze nieuwsgierigheid te bevredigen of alle vragen te beantwoorden. Er wordt alleen een tipje van een sluier opgelicht om ons te bemoedigen en aan te sporen in het heden. Petrus tekent in het vervolg van zijn schrijven een beeld van onze tijd dat lijkt op de dagen waarin God geduld had met de eerste wereld. Wij worden uitgenodigd om voor onszelf de conclusie te trekken (1 Pe.4,3-6):

3 U hebt al genoeg tijd verspild aan allerlei zaken waarin de ongelovigen plezier hebben: losbandigheid, wellust, dronkenschap, bras- en slemppartijen en verwerpelijke afgodendienst. 4 Zij vinden het vreemd dat u niet langer meedoet aan hun liederlijke uitspattingen en ze spreken daarom kwaad over u. 5 Maar ze zullen zich daarvoor moeten verantwoorden tegenover Hem die zich gereedhoudt om recht te spreken over levenden en doden. 6 Ook aan de doden is het evangelie verkondigd, opdat ook zij, al zijn ze naar hun leven op aarde door de mensen veroordeeld, bij God in de geest kunnen leven.
 

SAMENVATTING

De werkelijkheid van het hemelrijk rust op de overwinnende kracht van Christus’ lijden. Door zijn sterven is Hij de Koning die het rijk mag openen voor al de zijnen. Vandaag richten hemelburgers daarom hun blik omhoog naar Hem en ze kijken vooruit naar zijn terugkomst. De kosmische werkelijkheid van dit hemelrijk gaat ons voorstellingsvermogen ver te boven. Reeds op Goede Vrijdag een bevende aarde en uit de dood verrezen heiligen die na Pasen verschijnen aan velen in Jeruzalem. Een Heiland die door de Geest ook aan gevangen geesten uit de eerste wereld heeft gepredikt. Het bereik van onze Koning is tot in de diepte van het dodenrijk en tot in de hoogste hemelen. En het is zoals het Nicaenum zegt:

EN ZIJN RIJK ZAL GEEN EINDE HEBBEN