09.1 De hemelkoning en zijn lijdende dienaren (o.a. Matteüs 25,31-46)
Op aarde ging Gods Zoon, de Messias, een weg van lijden en verwerping. Zijn volgelingen wisten dat dit ook voor hen de weg zou worden, in Jezus’ kracht. Jakobus, de broer van Jezus, is later evenals de Mensenzoon door het sanhedrin in Jeruzalem veroordeeld en daarna gestenigd. Verdrukkingen en marginalisering overkomen de christenheid niet bij verrassing: het onderwijs van de Heiland heeft dat alles voorzegd en een plaats gegeven.
De Mensenzoon bezoeken in de gevangenis? (Matteüs 25,31-46)
Het lijden van Christus in zijn vervolgde dienaren
De betekenis van het lijden van de christenen
1. De Mensenzoon bezoeken in de gevangenis? (Matteüs 25,31-46)
1.1 Omzien naar de verworpen Mensenzoon: criterium in het eindgericht!
Aan het slot van een lange toespraak over de tijd voor zijn terugkomst (Mt.24-25), heeft de Heiland tenslotte op beeldende wijze gesproken over het eindgericht (Mt.25,31-46). De Mensenzoon zal de volken bijeenbrengen en ze scheiden zoals de herder de schapen van de bokken scheidt. Er volgt dan een veroordeling of een vrijspraak. Bij beiden is het spannende punt of men de Mensenzoon al of niet heeft opgezocht in de gevangenis, al of niet heeft voortgeholpen bij armoede en ziekte.
Het is een opvallend criterium. De Mensenzoon verschijnt immers vanuit de hemel en hoe kan Hij dan zeggen dat Hij op aarde ziek of gevangen is geweest in de voorbije tijd? Hij was toch in de hemel op de troon van zijn heerlijkheid? Iedereen verwondert zich daarover: Wanneer zagen wij U ziek of gevangen?
Op de een of andere manier zal het hier moeten gaan om zieken en gevangenen met wie de Mensenzoon zich identificeert: wat men die hulpbehoevenden en uitgestotenen aandeed, zal gelden als aan Hem gedaan. Maar wie zijn dan die zieken en gevangenen?
1.2 Wie zijn de zieken en gevangenen?
Volgens een in de moderne tijd wijd verbreide uitleg, zijn het alle mensen die er slecht aan toe zijn. Wanneer wij vandaag als mensen medemenselijkheid bewijzen aan de armen, de zieken, de verkopers van straatkranten en de asielzoekers, dan zullen wij ook worden aangenomen op de dag van het oordeel. Het criterium in het eindgericht is dan de medemenselijkheid, het omzien naar de outcasts van de maatschappij.
Nu is het zeker juist, dat de Heiland ons opdroeg mensenliefde te betonen aan alle mensen. Christenen moeten zelfs herkend worden aan zo’n liefdevolle houding. Betekent dit nu dat in het eindgericht, zoals sommigen zeggen, ons niet gevraagd zal worden wat wij geloofd hebben, maar alleen wat wij aan naastenliefde hebben gedaan?
Dat lijkt niet helemaal te passen bij het geheel van de bijbel, waar wij juist door geloof alleen gered worden. Hoe zouden we dan zonder Christus door medemenselijkheid alleen gered kunnen worden? Die vraag dringt zich op, want mensenliefde is gelukkig niet het monopolie van de christenen.
Menslievendheid komt ook voor bij humanisten, boeddhisten e.a. Maar waarom was het dan nog nodig dat Gods Zoon stierf aan het kruis, wanneer mensenliefde ons al redt? Waarom is de bijbel dan niet samengevat in het gebod dat wij onze naaste zullen liefhebben als onszelf? Hier wringt iets.
Laten we er daarom wat nauwkeuriger naar kijken hoe de Here Jezus de mensen benoemt met wie Hij zich vereenzelvigt. We lezen erover in de verzen 40 en 45. Daar zegt de Mensenzoon in antwoord op de verwonderde vraag wanneer men Hem al of niet heeft bezocht en voortgeholpen:
`Voor zover u dit voor een van deze geringste broeders van Mij gedaan hebt, hebt u dat voor Mij gedaan’ (vers 40 HSV).
`Voor zover u dit voor een van deze geringsten niet gedaan hebt, hebt u het ook niet voor Mij gedaan’(vers 45 HSV).
De Heiland spreekt dus over zijn broeders. Ze zitten rondom Hem op de Olijfberg en Hij is met hen alleen (Mt.24,3). Hij wijst ze met een armbeweging aan: DEZE broeders (in de NBV is `deze’ niet vertaald in vers 40, maar wel in vers 45).
1.3 De Meester staat voor zijn dienaren
In zijn lange toespraak tot deze broeders heeft de Heiland hen aangekondigd dat zij zullen worden vervolgd en opgejaagd. Zij zullen worden overgeleverd en gedood (Mt.24,9). Dit betekent dat zij op aarde geen erkenning zullen vinden van de kant van de meeste Joden of heidenen. Hun zaak zal vaak een verloren zaak lijken. Alsof ze huiswachters zijn die tevergeefs op hun Heer wachten (Mt.24,45-51).
Maar dan komt het eindgericht. En dan zal de Heiland zich de zaak van zijn vervolgde, gevangengezette en berooide broeders aantrekken. Wie hen liet vallen, liet de Mensenzoon vallen. En wie hen liefhad en voorthielp, hielp de Mensenzoon voort. Jezus Christus identificeert zich in de tijd tussen hemelvaart en terugkomst met zijn dienaren die Hij uitzendt. Zoals Hij al eerder had gezegd: `Wie u ontvangt, ontvangt Mij’ en `Wie een van deze kleinen (!) slechts een beker koud water te drinken geeft omdat hij een discipel is, voorwaar Ik zeg u: hij zal zijn loon beslist niet verliezen’ (Mt.10,40.42).
Bij het eindgericht zal blijken dat de zaak van de christenen, `die nu voor veel rechters en overheden als ketters en goddeloos veroordeeld wordt, de zaak van de Zoon van God is’ (Art. 37 Nederlandse Geloofsbelijdenis).
1.4 Onze eigen houding tegenover apostelen en hun navolgers
Maar wanneer het slot van Matteüs 25 dan allereerst over `dezeonaanzienlijken’ gaat (`die Galilese mannen’, Hand.2,7; `die ongeleerde en eenvoudige mensen’, Hand. 4,13), wat kan dan nog de betekenis van dit Bijbelgedeelte voor ons zijn, omdat de apostelen niet meer in ons midden zijn?
Het antwoord op die vraag heeft alles te maken met de blijvende betekenis van de apostelen. Vandaag zijn ze niet meer op deze aarde, maar ze leven wel degelijk in de hemel. En hun woorden zijn bij ons in evangeliën, brieven en Openbaring. Ons is opgedragen die in gedachtenis te blijven houden en lief te hebben (Jud.17; 2 Pe.3,2). We zullen dat moeten doen in een tijd vol valse profeten en antichristen. De woorden van de apostelen zullen geminacht worden en hun geschriften uiteengerukt door bijbelkritiek. Wie heeft de moed om dan vast te houden aan zulke ouderwetse en geminachte Bijbelwoorden van apostelen en profeten? Wie sluit zich aan bij deze onder kritiek liggende `onaanzienlijken’? In die situatie bemoedigt ons het woord van de Heiland in Matteüs 25. Wat jullie voor deze onaanzienlijken (niet) gedaan hebben, hebben jullie ook Mij (niet) gedaan.
En verder strekt het onderwijs van Matteüs 25 zich ook uit tot allen die vandaag om de prediking van het apostolische woord evenzo worden vervolgd en van bezittingen onteigend als de apostelen. De arme en vervolgde apostolische christenheid mag ons niet te min zijn, want de Mensenzoon vereenzelvigt zich met deze armen die het hemelrijk zullen beërven.
Het slot van Matteüs 25 handelt niet over de algemene mensenliefde, die zeker ook aan christenen is opgedragen, maar over de eenheid van Christus met zijn geminachte dienaren. Over die eenheid is nog meer te zeggen op grond van wat we elders in het Nieuwe Testament lezen (zie de volgende paragraaf: Het lijden van Christus in zijn vervolgde dienaren).
2. Het lijden van Christus in zijn vervolgde dienaren
2.1 Wie volgt, zal vervolgd worden
Aan Jezus’ volgelingen is de grote toekomst van het hemelrijk beloofd (Mt.5,3). Maar op de weg daarheen zullen zij vervolgd worden om de gerechtigheid (Mt.5,10). Gelukkig wie dat ervaren, want vreugde in een tijd van vervolging is mogelijk omdat ons loon groot zal zijn in de hemelen (Mt.5,12).
Keer op keer maakte de Heiland duidelijk wat zijn volgelingen op aarde staat te wachten: `Denk aan wat Ik gezegd heb: een slaaf is niet meer dan zijn meester. Ze hebben Mij vervolgd, dus zullen ze ook jullie vervolgen’ (Joh.15,20). Jezus’ volgelingen moeten hun kruis op zich nemen: dit betekent dat zij de veroordeling door de wereld hebben te accepteren totdat hun Heiland in heerlijkheid zal verschijnen.
Het is dan ook niet zo vreemd, dat de apostelen van het begin af aan de jonge christengemeenten hebben voorbereid op lijden en verdrukking. Zo zeggen Paulus en Barnabas al bij de eerste aanstelling van oudsten in pas gestichte gemeenten dat wij `door veel verdrukkingen in het koninkrijk van God moeten ingaan’ (Hnd.14,22).
2.2 Verdrukking is realiteit
Wie het boek Handelingen leest, zal ontdekken dat deze vervolging en verdrukking al direct in Jeruzalem beginnen. Daar wordt Stefanus de eerste martelaar. En de allereerste christelijke gemeente wordt uiteengejaagd en verstrooid.
Ook in de brieven horen we regelmatig over de verdrukking waarmee jonge christenen kregen te maken. En de apostel Paulus roept de gemeenten niet voor niets op om aan hem te denken als aan `de gevangene van Christus’ (Ef.3,1) en om `zijn boeien niet te vergeten’ (Kol.4,18): dit is beeldbepalend voor de toekomst van de christenen in het algemeen!
De oude christelijke kerk kende vele martelarendagen om de voorgangers in het lijden te gedenken. En de moderne tijd weet van de vervolgde of ondergrondse kerk in vele landen.
Bovendien is verdrukking meer dan lichamelijk lijden. Het is ook de geestelijke verdrukking, minachting en miskenning die de christenen en de christelijke levensstijl ten deel vallen in zogenaamd verdraagzame culturen. Op allerlei manieren wordt de hemelse koning Jezus Christus miskend en zijn naam misbruikt. En voor zijn dienaren is dat een uitnodiging om zich niet voor Hem te schamen, zijn naam niet te verloochenen en het kruis achter Hem aan te dragen in een cultuur die God en zijn Zoon buitensluit.
2.3 Leed overkomt ons, het kruis moeten we op ons nemen
Er is een zegswijze die luidt: `Ieder huisje heeft zijn kruisje’. Men bedoelt daarmee dat overal wel iets van tegenspoed aanwezig is. Het woord `kruis’ wordt dan bijna synoniem met `tegenspoed’. De oorspronkelijke betekenis van het beeld verdwijnt daarmee echter. Het kruis is immers een straf, een veroordeling, een buitenwerpen. Jezus als de Gekruisigde is de Verworpene. En christenen die hun kruis dragen, zijn mensen die zich er niet voor schamen om de Gekruisigde te belijden. Zij moeten die veroordeling door de wereld (het kruis) op zich nemen, zoals de Heiland heeft gezegd:
`Wie niet zijn kruis op zich neemt en Mij volgt, is Mij niet waard. 39 Wie zijn leven probeert te behouden zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van Mij, die zal het behouden’ (Mt.10,38).
Er is in deze gevallen wereld veel pijn en verdriet dat alle mensen overkomt. Dat is het lijden van de tegenwoordige tijd (Romeinen 8,18-23). Maar dit is iets anders dan het kruisdragen. Het lijden en verdriet overkomen gelovigen én ongelovigen. Misoogst en oorlog treffen alle landen. De dood wacht ons allen. Maar het kruis moeten we zelf `op ons nemen’. En we zouden ook kunnen weigeren het op ons te nemen.
Het zou goed zijn wanneer we altijd (ook in onze woordkeus) onderscheid maken tussen leed, verdriet en tegenspoed enerzijds en het lijden om Christus’ wil anderzijds. In het lijden van de tegenwoordige tijd delen wij allen als mensen. En wanneer het goed is, zijn christenen in dit lijden getroost: het zal hen niet scheiden van de liefde van Christus. Dat maakt het verschil. Maar het lijden om Christus’ wil is iets anders: dat geldt alleen de christenen. Alleen daarbij kunnen we spreken over het dragen van ons kruis in dit leven (achter de Heiland aan).
2.4 De hemelkoning wordt op aarde vervolgd!
Onze hemelse Koning houdt zich niet afzijdig van de miskenning die zijn dienaren ten deel valt. Sterker nog: Hij ZELF wordt daarin miskend. Wie niet omziet naar de gevangengenomen `onaanzienlijke broeders’ van Christus, ziet niet om naar de Mensenzoon: Hij zelf is in zijn dienaren gevangen, ziek en berooid gemaakt door de mensen (Mt.25,31-46; zie hierboven paragraaf 1).
Het moet voor de christenvervolger Saulus wel een geweldige schok zijn geweest, de woorden te moeten aanhoren die tot hem vanuit de hemel werden gesproken toen hij op weg was naar Damaskus om daar de christenen te vervolgen. De stem vroeg niet: `Saul, Saul, waarom vervolg je de christenen?’ De stem uit de hemel zei iets heel anders: `Saul, Saul, waarom vervolg je MIJ?’ Saulus waande Jezus gekruisigd en dood, maar nu bleek dat hij in feite een vervolger was van de hemelse Koning die met zijn verblindend licht hem omstraalde. Hij had de Mensenzoon vervolgd!
Saul heeft zijn christenvervolging niet afgemaakt. En later wordt hij zelf als christen vervolgd en achterna gezeten en bijna gestenigd. Hij heeft echter geleerd dat in het lijden van de apostelen Christus zelf lijdt en vervolgd wordt. Daarom durft Paulus zelfs het volgende te schrijven aan de Kolossenzen:
`Ik ben blij dat ik nu voor u lijd en dat ik in mijn lichaam mag aanvullen wat er nog ontbreekt aan Christus’ lijden, ten behoeve van zijn lichaam, de kerk, waarvan ik de dienaar ben’ (Kol. 1,24).
Paulus weet heel goed dat het verzoenend lijden van Christus is afgesloten op Golgota. Hij weet ook heel goed dat Jezus Christus nu de hemelkoning is, ver verheven boven het gewoel van zijn vijanden. Maar hij kent ook het bijzondere geheim dat Christus meelijdt in zijn leerlingen en volgelingen. Dat is een grote bemoediging voor alle miskende christenen en martelaren. Het maakt ook de miskenning van het christelijk belijden in deze wereld heel ernstig!
*
Nawoord bij paragraaf 2.4
Voor veel Bijbellezers blijft het een moeilijke gedachte, dat onze ten hemel gestegen Heiland vandaag nog zou lijden of dat het lijden van de volgelingen ook zijn lijden is. Misschien helpt het ons, wanneer we bedenken dat het hier gaat om een lijden van de gelovigen dat de Here `zich zo aantrekt dat Hij het als zijn eigen miskenning beschouwt’.
Enkele voorbeelden. 1. Wanneer Saul de christenen angst aanjaagt,vervolgt, gevangen zet en doodt, kan men niet zeggen dat de hemelse Koning Christus angst wordt aangejaagd of dat Hij in Jeruzalem weer gevangen zou zitten. Maar omdat de gelovigen `in Christus’ zijn, gaan hun angsten en gevangenschap niet buiten Hem om. Hij rekent het als leed dat Hem wordt aangedaan. Zo werkelijk alsof Hij zelf in hen leed.
2. Wanneer het sanhedrin in woede uitbarst tegen Stefanus en op hem afstormt om hem te stenigen, is het niet Jezus die weer voor het sanhedrin staat, maar Stefanus. Echter: deze martelaar mag op dat moment de hemel geopend zien en de Mensenzoon aan de rechterhand van God: niet zittend, maar staande! Wat Stefanus, zijn dienaar, wordt aangedaan, gaat Hem zozeer aan dat Hij zich verheft van zijn troonzetel om mee te leven met zijn dienaar daar beneden. Stefanus is niet alleen in zijn lijden.
3. De betekenis van het lijden van de christenen
3.1 Lijden: een zinvolle weg.
In de brieven van de apostelen wordt meer dan eens geschreven over de zinvolheid van de christelijke lijdensweg. Zo spreekt de brief aan de Hebreeën over het nut van vervolging en achteruitzetting: een actueel onderwerp in een brief voor joodse christenen die zo `gemarginaliseerd’ werden dat ze in de verleiding kwamen, de Heiland Jezus weer vaarwel te zeggen en terug te keren tot hun vroegere joodse geloof zonder Jezus. De brief bepaalt hen er dan bij dat hun lijdensweg leerzaam voor hen is. Zij worden er zo bij bepaald dat wij hier geen blijvende stad hebben: wij zoeken de toekomstige (Hebr.13,14). Als burgers van het hemelrijk oefenen wij ons in het geloof van allen die ons al voorgingen. `Zij hebben de vervulling van de beloften niet verkregen, maar hebben die vanuit de verte gezien en geloofd en begroet, en zij hebben beleden dat zij vreemdelingen en bijwoners op aarde waren’ (Hebr.11,13). `Wie zulke dingen zeggen, laten duidelijk blijken dat zij een vaderland zoeken en wel het betere, het hemels vaderland’ (Hebr.11,14). Na deze terugblik op de vorige generaties spreekt de schrijver van Hebreeën dan ook rechtstreeks de christenen aan, die de Gekruisigde volgen:
`1 Nu wij door zo’n menigte geloofsgetuigen omringd zijn, moeten ook wij de last van de zonde, waarin we steeds weer verstrikt raken, van ons afwerpen en vastberaden de wedstrijd lopen die voor ons ligt. 2 Laten we daarbij de blik gericht houden op Jezus, de grondlegger en voltooier van ons geloof: denkend aan de vreugde die voor hem in het verschiet lag, liet hij zich niet afschrikken door de schande van het kruis. Hij hield stand en nam plaats aan de rechterzijde van de troon van God. 3 Laat tot u doordringen hoe hij standhield toen de zondaars zich zo tegen hem verzetten, opdat u niet de moed verliest en het opgeeft’ (Hebr. 12,1-3).
3.2 Wie lijden met Christus, zijn op de goede weg naar het hemelrijk
Reeds in de Bergrede had de Heiland allen zalig geprezen die vervolgd worden om het hemelrijk: zij zullen het als erfenis ontvangen. In aansluiting daarbij schrijft Paulus aan de Tessalonicenzen over de samenhang tussen het evangelie van het hemelrijk en de verdrukkingen die christenen moeten verduren totdat de Koning terugkomt. Hij schrijft het volgende:
`4 Wij spreken dan ook in de gemeenten van God vol trots over uw standvastigheid en trouw onder de vervolgingen en onderdrukking die u moet doorstaan. 5 Ze zijn het bewijs dat God rechtvaardig oordeelt door u zijn koninkrijk, waarvoor u nu lijdt, waardig te achten. 6 God is inderdaad rechtvaardig: hij zal uw onderdrukkers straffen met onderdrukking 7-8 en u, die nu onderdrukt wordt, samen met ons van alle last bevrijden wanneer Jezus, de Heer, vanuit de hemel verschijnt. Dan komt hij in een vlammend vuur en omringd door engelen, door wie hij zijn macht manifesteert; dan straft hij hen die God niet erkennen en het evangelie van onze Heer Jezus niet gehoorzamen. 9 Ze zullen voor eeuwig worden verstoten, ver van de Heer en van zijn kracht en majesteit. 10 Op die dag komt hij om te worden geprezen door al de zijnen, om te worden geëerd door allen die tot geloof gekomen zijn – ook door u, want u hebt ons getuigenis aangenomen’ (2 Tes.1,4-10).
Miskenning en lijden zijn dus niet zo bijzonder voor gelovige christenen. En wanneer het christelijk geloof wordt `gemarginaliseerd’ in de samenleving moeten we dat niet vergelijken met een eerdere tijd die beter zou zijn geweest, maar met het woord van Petrus:
`12 Geliefde broeders en zusters, wees niet verbaasd over de vuurproef die u ondergaat; er overkomt u niets uitzonderlijks. 13 Hoe meer u deel hebt aan Christus’ lijden, des te meer moet u zich verheugen, en des te uitbundiger zal uw vreugde zijn wanneer zijn luister geopenbaard wordt’ (1 Petrus 4,12-13).
3.3 Lijden als loutering
Het lijden van de christenen dient ook tot hun loutering: juist in verdrukking moet blijken dat zij volharden in goede werken en in geloof. Petrus schrijft:
-
`15 Laat niemand van u moeten lijden omdat hij een moordenaar is, een dief, misdadiger of onruststoker. 16 Maar als u lijdt omdat u christen bent, schaam u dan niet en draag die naam tot eer van God. 17 Besef goed dat de tijd van het oordeel is aangebroken. Dat oordeel begint bij Gods eigen mensen. Als het bij ons begint, hoe zal het dan aflopen met hen die weigeren het evangelie van God te aanvaarden? 18 Als zij die rechtvaardig leven al ternauwernood gered kunnen worden, hoe moet het dan gaan met hen die zondigen doordat ze God niet gehoorzamen? 19 Daarom moeten allen die lijden omdat God dat wil, het goede blijven doen en hun leven toevertrouwen aan Hem op wie wij mogen vertrouwen omdat Hij ons heeft geschapen’ (1 Petrus 4,15-19).
De apostel Petrus had ooit het lijden ontweken door de Heiland driemaal te verloochenen. Hij is bij uitstek de apostel die geleerd heeft wat het betekent om ons kruis op ons te nemen en Hem niet te verloochenen. Hij heeft ook leren zien, dat lijden in het voetspoor van Jezus genade is.
20 Het is echter een blijk van Gods genade wanneer u verdraagt wat u moet lijden voor uw goede daden. 21 Dat is uw roeping; ook Christus heeft geleden, om uwentwil, en u daarmee een voorbeeld gegeven. Treed dus in de voetsporen van hem 22 die geen enkele zonde beging en over wiens lippen geen leugen kwam. 23 Hij werd gehoond en hoonde zelf niet, hij leed en dreigde niet, hij liet het oordeel over aan hem die rechtvaardig oordeelt. 24 Hij heeft in zijn lichaam onze zonden het kruishout op gedragen, opdat wij, dood voor de zonde, rechtvaardig zouden leven’ (1 Petrus 2,20-24).
3.4 Lijden als training in volharding
Lijden en vervolging worden vaak gezien als uitzonderingen, tegenslagen op de weg van de kerk. Maar in werkelijkheid gaat het ook voor christenen om een kruisweg. Een weg die juist oefent in volharding. De christenreis is nog niet volbracht. Alleen wie volhoudt, zal behouden worden. Tot dat volhouden in geloof worden we geoefend op een weg van tegenkanting en vervolging. Het is Jakobus, de oudste broer van Jezus, die daarop wijst:
`7 Heb geduld, broeders en zusters, tot de Heer komt. Denk eens aan de boer, die geduldig blijft wachten op de kostbare opbrengst van zijn land, tot de regens van najaar en voorjaar zijn gevallen. 8 Wees net zo geduldig en houd moed, want de Heer zal spoedig komen. 9 Klaag niet over elkaar, broeders en zusters, want daarmee roept u het oordeel over u af. Bedenk dat de rechter voor de deur staat. 10 Neem een voorbeeld aan het geduldige lijden van de profeten die in de naam van de Heer spraken. 11 Degenen die standhielden prijzen we gelukkig! U hebt gehoord hoe standvastig Job was, en u weet welke uitkomst de Heer gaf; de Heer is immers liefdevol en barmhartig’ (Jakobus 5,7-11).
SAMENVATTING
De werkelijkheid van het hemelrijk is bij Christus en de glorie ervan zal zichtbaar worden wanneer Hij verschijnt om al zijn vijanden onder zijn voeten te leggen. Wanneer wij in Christus geloven, mogen we bemoedigd zijn door dit uitzicht en als burgers van dit hemelrijk ervaren we de vreugde ervan al in onze harten. Wanneer we de weg naar de volmaaktheid, zoals die in de Bergrede wordt getekend, liefhebben, zal de Geest van Christus ons leiden op die weg. De verwerping van Christus door de ongelovigen is een kruis dat gelovigen op zich moeten nemen onderweg. Er is echter geen breuk tussen de glorie daarboven en de vervolgde kerk hier beneden. Zij is in Christus en Hij in haar. Hij draagt in de zijnen de verwerping door de ongelovigen en door zijn glorie geeft Hij de zijnen de kracht om te volharden: hun lijden helpt hen daarbij om vooruit te kijken en vol te houden. Een lijdende kerk mag een wakende gemeente zijn!