Skip to main content
Kroongetuigen van het Evangelie

01.2 Begin van het evangelie en het Oude Testament

 

Vraag: Het evangelie begon toch al in het paradijs: hoe kan het evangelie naar Marcus dan beginnen met de woorden `Begin van het evangelie’?Waar blijft het Oude Testament?

 *

In de Heidelbergse Catechismus wordt in zondag 7 (vraag 19) de bron van onze geloofskennis besproken. Op de vraag `waaruit weet u dit?’ wordt geantwoord dat wij dit weten `uit het heilig evangelie’. En dit korte antwoord wordt dan uitgewerkt voor paradijs, aartsvaders en profeten, alsook voor de oudtestamentische ceremoniën: daar werd het evangelie geopenbaard, verkondigd en afgebeeld. En tenslotte werd het vervuld in Jezus Christus.

Is het dan wel juist om te spreken over `het begin van het evangelie’? De eerste drie Bijbelstudies over Kroongetuigen van het evangelie beginnen helemaal niet bij het Oude Testament. Ze beginnen bij Marcus, Johannes de Doper en de geboortegeschiedenis. Het lijkt wel alsof ons op deze manier het Oude Testament wordt ontnomen en alles pas zou beginnen bij wat wij het Nieuwe Testament noemen!

Dit is een heel begrijpelijke vraag. Je zou daarop kort kunnen antwoorden dat Marcus het evangelie nu eenmaal laat beginnen bij Johannes de Doper en bij het leven, sterven en de opstanding van onze Heiland (Mc.1,1 als opschrift boven 1,2-16,20!). Maar dat antwoord heft de vraag nog helemaal niet op. Want waarom kan Marcus dit doen op deze manier? De catechismus spreekt heel anders over het begin van het evangelie en typeert dat wat Marcus `het begin’ noemt als `de vervulling’.

*

We komen hier in aanraking met een punt dat heel belangrijk is voor het luisteren naar evangelisten en apostelen. Hetzelfde woord heeft niet altijd overal in de bijbel dezelfde betekenis en in de loop van de kerkgeschiedenis hebben vaak gebruikte woorden er ook nog betekenissen bij gekregen. Daaruit vloeit veel verwarring voort. Je moet dus altijd vragen hoe een evangelist of apostel een woord gebruikt, in welke betekenis.

We zien dat Marcus het Griekse woord euangelion kent in de eerste betekenis van `goed nieuws’. Hij kent niet de betekenissen 2. verkondiging (bijv. `die dominee werkt in het evangelie') en 3. evangelieboek (bijv. `het evangelie van Lucas'). Ik moet daar nu iets aan toevoegen. Hij kent ook niet betekenis 4. Het geheel van Gods verlossend werk (zie HC zondag 7).

Het gaat nu dus over de betekenis van het woord evangelie. Natuurlijk kent Marcus de werkelijkheid van de verkondiging van het evangelie maar hij gebruikt daarvoor dan bij het woord `evangelie’ ook het werkwoord `verkondigen’. En natuurlijk kent Marcus ook de werkelijkheid van Gods samenhangende werk voor aartsvaders en profeten en de vervulling door Jezus Christus. In zijn boekje lezen we al direct in vers 2-4 van hoofdstuk 1 dat het evangelie (dat bij Jezus begint) de vervulling is van de profetie. Er is helemaal geen inhoudelijk verschil met de catechismus. Er is wel een woordverschil. Bij Marcus wordt het woord `evangelie’ gereserveerd voor wat vanaf Johannes de Doper gebeurt en in de catechismus wordt het meteen ook gebruikt voor alles wat daaraan voorafging en daarmee samenhangt.

*

Nu kun je je afvragen of het veel betekenis heeft dat Marcus voor de geschiedenis vanaf Johannes de Doper toch maar een speciaal woord reserveert. Ik denk het wel. Want wat er gaat gebeuren vanaf Johannes de Doper en in de komst van de mensgeworden Zoon van God, is zo nieuw en verrassend dat het werkelijk NIEUW is. Paulus zegt dat het door hem verkondigde evangelie eeuwenlang een geheim was bij God en nú onthuld is geworden (Rom.16,25-27; Ef. 3,3-6). Petrus zegt dat profeten er wel van profeteerden maar het niet begrepen en dat zelfs engelen er vroeger niet in konden doordringen: nú is die boodschap openbaar geworden door hen die ons het evangelie predikten (lees 1 Petrus 1,10-12).

Maar alles wat dan gaat gebeuren vanaf Johannes de Doper, stond toch al in de profeten? Ja, dat is zo. Maar hier moeten we wel onderscheiden tussen wat de profeten (vaak onbegrijpend) voorzegden en hoe die profetieën nu opeens oplichten door het opgaande licht van de Messias. Wanneer Petrus spreekt over de glorierijke komst van onze Here Jezus Christus, ziet hij die glorie verschijnen in zijn leven en werken op aarde. Dat is nieuw. Dat is het evangelie. Hier begint het Licht te stralen! Maar datzelfde evangelie doet nu de profetenwoorden oplichten: hun raadsels worden opgelost (2 Petrus 1,16-21; verg. ook de manier waarop Petrus Jezus’ sterven en opstanding vanuit de profetie belicht in zijn Pinksterrede, Handelingen 2).

Met terugwerkende kracht lezen we nu de profeten en luisteren we naar de geschiedenis van de aartsvaders en kijken we naar de paradijsgeschiedenis. Nu hebben we de sleutel in handen om te ontsluiten wat eeuwen verborgen was. En we ontdekken dat Jezus’ verschijning niet een nieuwe start is, maar een vervulling. Zo kan de catechismus met goed recht het evangelie al terugvinden in het paradijs en bij de aartsvaders. Maar dat is dan wel de catechismus van Heidelberg: eeuwen na Pinksteren. Zondag 7 had door mensen niet geschreven kunnen zijn in de tijd van Jesaja, ook al lag de inhoud ervan toen al in Gods woord en werk verborgen en wachtte het op de werkelijkheid die de schaduwen zou verdrijven. Wanneer je na het Begin van het Evangelie mag leven, lijkt het alsof het altijd al licht was. Zo groot is dit Begin: het overstraalt ook de voorgeschiedenis!

Kortom: bij het luisteren naar evangelisten en apostelen, moeten we goed luisteren naar de manier waarop zij woorden gebruiken en goed letten op de tijd waarin zij mochten leven.